Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0445

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802705/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) aan de stichting "Stichting Marca Appoldro (hierna: Marca Appoldro) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een scoutinggebouw op het perceel Lupineweg ongenummerd (naast nr. 77) te Apeldoorn (hierna: het perceel).


Uitspraak

200802705/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1174 van de rechtbank Zutphen van 28 februari 2008 in het geding tussen: [appellanten] en het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) aan de stichting "Stichting Marca Appoldro (hierna: Marca Appoldro) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een scoutinggebouw op het perceel Lupineweg ongenummerd (naast nr. 77) te Apeldoorn (hierna: het perceel). Bij besluit van 2 juli 2007 heeft het college de motivering van het besluit van 21 december 2006 aangevuld en het door [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 februari 2008, verzonden op 4 maart 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 oktober 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Marca Appoldro een schriftelijke reactie ingediend. Het college heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.N. Sloote, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Marca Appoldro, vertegenwoordigd door A. Stoter, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een scoutinggebouw op het perceel met een oppervlakte van 354 m². 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woudhuis, 1e partiële herziening ten behoeve van deelgebied Woudhuis-Oost" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Woondoeleinden (W)" en "Bosquet". Vast staat dat het bouwplan met deze bestemmingen in strijd is. Teneinde bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college niet bevoegd was tot het verlenen van de gevraagde vrijstelling. Hiertoe voert hij aan dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte geen ontheffing voor het bouwplan heeft verleend en dat ten onrechte geen onderzoek op streekplanniveau heeft plaatsgevonden. 2.3.1. Het betoog faalt. Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van gedeputeerde staten) de "Vrijstellingslijst ex artikel 19 lid 2 WRO" vastgesteld en gepubliceerd in nummer 91 van het Provinciaal blad van 6 december 2005. Ingevolge het bepaalde onder 2 van deze lijst is als categorie waarvoor vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO kan worden verleend aangewezen "(Bouw)projecten voor recreatieve dan wel bijzondere doeleinden functies mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein." Het bouwplan valt onder deze categorie. Anders dan [appellant] betoogt is daarvoor niet de eis gesteld dat, in de bewoordingen van [appellant], het college van gedeputeerde staten ontheffing voor het bouwplan verleent en dat onderzoek op streekplanniveau plaatsvindt. De rechtbank heeft daarom terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet bevoegd was tot het verlenen van de gevraagde vrijstelling. 2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen. Hiertoe voert hij aan, onder verwijzing naar een rapport van KEMA Quality B.V. van 12 januari 2007, dat de in de nabijheid van het perceel gelegen hoogspanningsmasten een negatieve invloed hebben op de gezondheid van de bezoekende scoutingkinderen. Tevens voert hij aan dat privaatrechtelijke belemmeringen bestaan, die aan het verlenen van de gevraagde vrijstelling in de weg staan. 2.4.1. In het rapport waar [appellant] naar verwijst, zijn de resultaten neergelegd van een door KEMA Quality B.V. uitgevoerde hercalculatie van de magnetische veldsterkte rond de hoogspanningslijnen in onder meer de wijk Osseveld/Woudhuis waarin het perceel is gelegen. Het college heeft het rapport laten opstellen naar aanleiding van een aan gemeenten en provincies toegezonden brief van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 oktober 2005 (hierna: de staatssecretaris) - die in een brief van de minister van VROM van 4 november 2008 (www.vrom.nl) aan de hand van een advies van de Gezondheidsraad van 21 februari 2008 is bevestigd en verduidelijkt - waarin wordt geadviseerd over de aanwezigheid van hoogspanningslijnen in de nabijheid van woningen in verband met gezondheidsrisico's. Het advies houdt in bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Volgens de brief is de reden hiervan dat mogelijk een statistisch significante associatie aanwezig is tussen het optreden van leukemie bij kinderen en de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. In bijlage 1 behorende bij de brief van de staatssecretaris wordt aangegeven dat voor langdurige blootstellingen wordt uitgegaan van kinderen in de leeftijdscategorie tot 15 jaar die wonen, of verblijven in scholen, crèches en kinderopvangplaatsen die zijn gelegen in magneetveldzones. Als gevoelige bestemmingen worden daarom aangemerkt woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. In de bijlage wordt ook aangegeven dat locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld, zoals sportvelden, speeltuinen, zwembaden en dergelijke, niet worden aangemerkt als gevoelige bestemming. 2.4.2. Anders dan [appellant] betoogt is de situatie in de uitspraken van de Afdeling van 21 december 2005 in zaak nr. 200502656/1 en van 19 september 2007 in zaak nr. 200606819/1 niet vergelijkbaar met het voorliggend geval. In het geval dat in deze twee uitspraken aan de orde was, is vastgesteld dat bij het desbetreffende sportterrein sprake was van een situatie waar kinderen langere tijd binnen de magneetveldzone verbleven en was onvoldoende onderzocht wat de verblijfsduur was en of gelet daarop geen sprake was van een geval waarbij het eerder vermelde statistische verband ook van betekenis kon zijn. In dit geval is wel voldoende onderzoek gedaan naar de verblijfsduur van kinderen in en om het scoutinggebouw en vastgesteld dat op grond daarvan niet gesproken kan worden van een gevoelige bestemming als bedoeld in de brief van 3 oktober 2005. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat voor kinderen tot 15 jaar in het scoutinggebouw op het perceel gedurende de maanden september tot en met juni, afhankelijk van de vakantiespreiding, wekelijks bijeenkomsten zullen worden gehouden van circa twee uur. Tevens blijkt daaruit dat daar eens in de drie weken een drie uur durende bijeenkomst wordt gehouden voor kinderen met een beperking en dat er voor kinderen tot 15 jaar éénmaal per jaar gedurende 24 uur een weekendkamp plaatsvindt. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid - onder verwijzing naar de brief van de staatssecretaris van 3 oktober 2005 - op het standpunt heeft kunnen stellen dat aangenomen mag worden dat de hoogspanningslijnen door voormeld verblijf van kinderen in het scoutinggebouw geen invloed hebben op hun gezondheid, nu zich daarbij niet de situatie voordoet waarbij zij langdurig verblijven in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen. Aan de resultaten van het rapport van KEMA Quality B.V. kan reeds daarom niet de betekenis worden toegekend die [appellant] daaraan gehecht wil zien. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheid dat zich hoogspanningslijnen in de nabijheid van het perceel bevinden in redelijkheid niet aan verlening van de gevraagde vrijstelling in de weg hoeft te staan. De omstandigheid dat in de aangevallen uitspraak als magneetveldwaarde 4 in plaats van 0,4 microtesla is vermeld, als door [appellant] wordt betoogd, dient te worden beschouwd als een kennelijke verschrijving en staat aan dat oordeel niet in de weg. 2.4.3. Verder heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat privaatrechtelijke belemmeringen bestaan die aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 7 november 2007 in zaak nr. 200701337/1 is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding, wanneer zo'n belemmering evident is, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om die vraag te beantwoorden en een appellant de mogelijkheid heeft dat antwoord te verkrijgen. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij ten gevolge van het bouwplan hinder als bedoeld in artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek ondervindt in de vorm van verkeers- en geluidsoverlast, niet een zodanige evidente privaatrechtelijke belemmering betreft. Het college kon daarbij in aanmerking nemen dat slechts sprake is van beperkt haal- en brengverkeer waarbij slechts voor korte duur wordt geparkeerd en dat de verkeers- en geluidsoverlast beperkt zal zijn, nu het scoutinggebouw op het perceel slechts op vrijdagavond en zaterdag gebruikt gaat worden. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank in het aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Lodder voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 17-543.