Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0448

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805021/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) het verzoek van [appellant]op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) om openbaarmaking van de gehele inhoud van de offertes van de Kombinatie Middelplaat Westerschelde (hierna: KMW) en het Konsortium Westerschelde Oever Verbinding (hierna: KWOV) met betrekking tot de Westerschelde Oever Verbinding (hierna: WOV) afgewezen.


Uitspraak

200805021/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 26 mei 2008 in zaak nr. 07/310 in het geding tussen: [appellant] en het college van gedeputeerde staten van Zeeland. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 september 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) het verzoek van [appellant]op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) om openbaarmaking van de gehele inhoud van de offertes van de Kombinatie Middelplaat Westerschelde (hierna: KMW) en het Konsortium Westerschelde Oever Verbinding (hierna: KWOV) met betrekking tot de Westerschelde Oever Verbinding (hierna: WOV) afgewezen. Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 mei 2008, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. B.F.Th. de Moor, advocaat te Middelburg, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. 2.2. Bij brief van 29 augustus 2006 heeft [appellant] het college verzocht om openbaarmaking van de offertes ingediend door KMW en KWOV met betrekking tot de WOV (hierna: de offertes). 2.3. [appellant] heeft eerder bij brief van 10 juli 2000 het college verzocht om openbaarmaking van de offertes. Dit verzoek is bij brief van 21 juli 2000 gedeeltelijk afgewezen op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob omdat deze offertes deels bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten die door KMW en KWOV vertrouwelijk aan het college zijn meegedeeld. De afwijzing is, voor zover het deze gegevens betreft, bij het besluit op bezwaar van 19 juni 2001 gehandhaafd. Het bij de rechtbank hiertegen ingestelde beroep is niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2003 in zaak nr. 200202363/1 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd. 2.4. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [appellant] nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Onder nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. 2.5. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in hetgeen hij heeft aangevoerd. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over hetgeen hij gesteld heeft met betrekking tot de verkregen totaalbedragen uit de offertes. Deze vormen volgens hem een nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. [appellant] stelt voorts dat het verstrijken van tijd en daarmee samenhangend het feit dat de gevraagde gegevens verouderd zijn en het feit dat verschillende onderdelen van de gevraagde gegevens inmiddels openbaar zijn geworden, nieuwe feiten of veranderde omstandigheden opleveren. 2.6. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college bevoegd was om met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag af te wijzen. De door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden zijn geen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, reeds omdat op voorhand is uitgesloten dat deze kunnen afdoen aan het eerdere besluit. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt. Het betoog van [appellant] dat de inhoud van de gevraagde offertes door tijdsverloop sinds het uitbrengen ervan niet meer actueel is, kan niet leiden tot het door hem beoogde doel. Ook na tijdsverloop geldt de uitzonderingsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob nog onverkort. Tijdsverloop tast immers de vertrouwelijkheid waaronder de gegevens zijn meegedeeld niet aan. Dat door het college de totaalbedragen van beide offertes wel openbaar zijn gemaakt en andere delen via andere wegen openbaar zijn geworden, kan evenmin afdoen aan de door het college in het besluit van 21 juli 2000 gehanteerde weigeringsgrond uit de Wob voor zover het de vertrouwelijk aan het college meegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens betreft. 2.7. Het betoog van [appellant] over de veiligheidsaspecten van de WOV valt buiten de omvang van dit geding. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 312-591.