Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0458

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803219/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 maart 2006 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (hierna: het dagelijks bestuur) aan de vennootschap onder firma Noordeinde V.O.F. (hierna: vergunninghouder) bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het oprichten van een medisch centrum en appartementen aan de Gashouderstraat te Rotterdam (hierna: het perceel).


Uitspraak

200803219/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2008 in zaak nr. 06/4170 in het geding tussen: [appellanten] en anderen en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk van de gemeente Rotterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 maart 2006 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (hierna: het dagelijks bestuur) aan de vennootschap onder firma Noordeinde V.O.F. (hierna: vergunninghouder) bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het oprichten van een medisch centrum en appartementen aan de Gashouderstraat te Rotterdam (hierna: het perceel). Bij besluit van 8 september 2006 heeft het dagelijks bestuur het door onder meer [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 maart 2006 op onderdelen gewijzigd en voor het overige in stand gelaten. Bij uitspraak van 21 maart 2008, verzonden op 25 maart 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door onder meer [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 september 2006 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 3 juni 2008 en 17 juli 2008. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. M.H. de Lange, advocaat te Vlaardingen, het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E. Scholten en mr. V. Boender-Wiebenga, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door K.A. Broek en J.I. van Waning. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan, dat voorziet in het oprichten van een medisch centrum en 18 appartementen, is in strijd met de bestemmingsplannen "Bebouwingsverordening Kralingen A" en "Jaffa" (hierna: de bestemmingsplannen), nu deels een bouwlaag meer wordt gerealiseerd dan de door die plannen toegestane drie bouwlagen en voorts voor een klein deel op de groenbestemming wordt gebouwd. Om realisatie van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend. 2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 8 september 2006 in stand heeft gelaten. Zij stellen dat niet van zwaarwegende gronden is gebleken die een dergelijke beslissing rechtvaardigen en dat bovendien niet onderkend is dat bij afweging van alle belangen een ander besluit mogelijk zou zijn geweest. Zij voeren daartoe onder meer aan dat vergunning is verleend zonder de wettelijk vereiste bouw- en situatietekeningen, waardoor het dagelijks bestuur geen goede en effectieve beoordeling van het bouwplan heeft kunnen maken en waardoor volgens hen de situatie ontstaat dat vergunninghouder het gebouw op elke gewenste afstand kan situeren. Bovendien bestaat volgens [appellanten] geen duidelijkheid over de hoogte van het bouwplan. [appellanten] voeren voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet ingrijpend is voor de omgeving en stellen verder dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Zij voeren daarbij aan dat door de realisering van het bouwplan hun woonsituatie onevenredig verslechtert, met name door de hoogte van de gebouwen alsmede de afstand daarvan tot de erfgrens van hun percelen. [appellanten] betogen tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur het bouwplan niet aan de Bouwverordening heeft getoetst. 2.2.1. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte op de bouwaanvraag heeft beslist zonder in het bezit te zijn van bouwtekeningen en een situatieschets, die op grond van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: het Biab) onderdeel behoren uit maken van het besluit, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 augustus 2004, zaak no. 200307139/1, AB 2005, 106), volgt uit het enkele feit dat niet is voldaan aan de vereisten gesteld bij het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab), niet dat de bouwvergunning om die reden niet in stand kan blijven. Het is in hoge mate aan het dagelijks bestuur om te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit over de aanvraag te kunnen nemen. Bij de aanvraag zijn twee situatieschetsen gevoegd, betreffende de situatie voor en na het bouwplan. Op deze situatieschetsen is de schaal vermeld, zodat daaruit de afstand tot de erfgrens kan worden afgeleid. Voorts zijn blijkens de gedingstukken bouwtekeningen overgelegd waarop de bouwhoogte is vermeld, en is niet betwist dat deze tekeningen ter inzage hebben gelegen. Voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen, bestaat dan ook geen grond. 2.2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge het eerste lid wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar gold, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, het beleid van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) ten aanzien van de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, van 13 december 2005 (hierna: het beleid). De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het bouwplan past binnen de in dit beleid vermelde categorieën van gevallen. 2.2.3. De ruimtelijke onderbouwing van het project is neergelegd in de ongedateerde notitie "Ruimtelijke onderbouwing Rehoboth", welke op 22 augustus 2006 is aangevuld (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de relatie met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen en op de aanleiding om daarvan af te wijken alsmede op de feitelijke situatie ter plaatse. Hoewel de inbreuk op het bestaande planologisch regime, nu deels een vierde bouwlaag wordt gerealiseerd, niet onaanzienlijk is, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat deze inbreuk zo groot is dat strengere eisen moeten worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing dan die waaraan zij voldoet. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan "Bebouwingsverordening Kralingen A" voorziet in bouwmogelijkheden ter plaatse, dat het gebied waar het bouwplan wordt gerealiseerd reeds voor een groot deel was bebouwd en dat het bouwplan aansluit bij de overige bebouwing in de directe omgeving. Dat volgens [appellanten] uit de door hen overgelegde contra-expertise volgt dat een ander besluit tot verlenen van vrijstelling mogelijk zou zijn geweest, betekent niet dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat een toereikende ruimtelijke onderbouwing voor het project is gegeven, waarbij aandacht is besteed aan de samenhang van het bouwplan met de omliggende bebouwing en het park en voorts de keuze voor vier bouwlagen en de, ten opzichte van de ter plaatse gesloopte Rehobothschool, verschoven rooilijn nader is gemotiveerd. Bovendien had het dagelijks bestuur het bouwplan te beoordelen, zoals dat is ingediend. De rechtbank was gezien het vorenstaande niet gehouden het dagelijks bestuur op te dragen het bouwplan te laten beoordelen door een onafhankelijke stedenbouwkundige. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing, zoals die is aangevuld bij het besluit op bezwaar, aan het besluit tot verlenen van vrijstelling ten grondslag mocht worden gelegd en dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO. 2.2.4. Het betoog van [appellanten] dat ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, met name nu het bouwplan op minder dan twee meter van hun erfgrens zal worden gerealiseerd en dientengevolge hun woonsituatie onevenredig verslechtert, faalt. Uit het bij de rechtbank ter zitting overgelegde Stedenbouwkundig Maten Plan Rehobothlocatie van 19 februari 2008 (hierna: het SMP Rehobothlocatie) blijkt dat het bouwplan niet binnen twee meter van de erfgrens van [appellanten] is gelegen. Niet valt in te zien waarom de rechtbank dit gewijzigde SMP niet bij de beoordeling of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden worden gelaten zou mogen betrekken. Nu het bouwplan niet binnen twee meter van de erfgrens is gelegen, heeft de rechtbank voorts terecht geoordeeld dat artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek niet aan de uitvoering van het bouwplan in de weg staat. Ook overigens bestaat geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door [appellanten] gestelde belangen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het dagelijks bestuur de door [appellanten] gestelde aantasting van hun woon- en leefklimaat als onaanvaardbaar diende aan te merken en dat daarom vrijstelling diende te worden geweigerd. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. 2.2.5. Evenzeer faalt het betoog van [appellanten] dat vergunninghouder het gebouw op elke gewenste plaats kan realiseren. Aan de bouwvergunning is de voorwaarde verbonden dat het bouwwerk moet worden opgetrokken in de namens het bevoegde bestuur door de dienst van Gemeentwerken aan te wijzen rooilijn(en) en/of bebouwingsgrenzen en volgens de maatvoering van het SMP Rehobothlocatie van de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting. Uit het bij de rechtbank ter zitting overgelegde, gewijzigde SMP Rehobothlocatie volgt dat de kleinste afstand tussen het bouwplan en de erfgrens met de percelen aan de Oudedijk, zoals die volgens het kadaster zijn ingetekend, 2,01 m bedraagt. Aan deze afstand dient te worden voldaan, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld. Mocht blijken dat in afwijking van de bouwvergunning wordt gebouwd, doordat de bebouwingsgrenzen of maatvoering worden overschreden, kan het dagelijks bestuur worden verzocht daartegen handhavend op te treden. 2.2.6. Het betoog van [appellanten] dat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening, faalt. Door hen is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van strijdigheden met de Bouwverordening. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. 2.2.7. Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat het dagelijks bestuur heeft gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt overwogen dat niet is gebleken dat het dagelijks bestuur in strijd met dit verbod heeft gehandeld. Dat het dagelijks bestuur in de bezwaren van omwonenden geen aanleiding heeft gezien het bouwplan aan te passen en heeft besloten vrijstelling en bouwvergunning te verlenen, is daarvoor niet relevant. 2.3. Gezien het vorenstaande hebben [appellanten] tevergeefs betoogt dat de rechtbank ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Niet valt in te zien waarom de rechtbank de door het dagelijks bestuur overgelegde nadere stukken en de daarbij gegeven motivering bij de beoordeling of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden worden gelaten, niet mocht betrekken. De rechtbank heeft hierin terecht aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Montagne voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 374.