Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0459

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803189/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eijsden (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de twee doucheruimten, het keukenblok en het toilet in de schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.


Uitspraak

200803189/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1423 van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Eijsden. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eijsden (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de twee doucheruimten, het keukenblok en het toilet in de schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen. Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 19 december 2006, onder aanpassing van de hoogte van de dwangsom, gehandhaafd voor zover het de doucheruimte op de begane grond, het keukenblok en het toilet betreft. Bij uitspraak van 21 maart 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2008, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. V.J.E.H. Gustings en O.G.W. Meuwissen, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Voor het oordeel dat het hoger beroep van [appellant] uitsluitend is gericht tegen een overweging ten overvloede van de rechtbank en derhalve niet-ontvankelijk verklaard moet worden, bestaat, anders dan het college heeft betoogd, geen grond. Afgezien van de omstandigheid dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vraag of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan legalisatie geen medewerking zal worden verleend, geen overweging ten overvloede betreft, is het hoger beroep van [appellant] niet tegen deze overweging gericht. 2.2. Het hoger beroep van [appellant] richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. [appellant] betoogt dat de doucheruimte op de begane grond en het toilet op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Kom Gronsveld" in de schuur aanwezig waren en derhalve beschermd worden door het overgangsrecht als bedoeld in artikel 36 van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Gronsveld". Volgens [appellant] had het college de last moeten beperken tot het verwijderen van het na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Krom Gronsveld" in de schuur geplaatste keukenblok. 2.2.1. Dit betoog faalt. De omstandigheid dat de doucheruimte op de begane grond en het toilet op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Kom Gronsveld" reeds in de schuur aanwezig waren, biedt geen grond voor het oordeel dat het college niet bevoegd was terzake handhavend op te treden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2005 in zaak nr. 200405056/1), verschaft een met succes gedaan beroep op het overgangsrecht geen bouwvergunning vervangende titel. 2.3. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, ziet de last op het verwijderen van het geheel van voorzieningen dat zelfstandige bewoning van de schuur mogelijk maakt. Nu voor dit geheel van voorzieningen geen bouwvergunning is verleend, is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Soede voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 270-531.