Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0467

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801491/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) in verband met de aanleg van de Verlengde Veilingroute hogere geluidgrenswaarden krachtens de Wet geluidhinder vatgesteld ten aanzien van, onder meer, het perceel Lange Broekweg 74 te Naaldwijk.


Uitspraak

200801491/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) in verband met de aanleg van de Verlengde Veilingroute hogere geluidgrenswaarden krachtens de Wet geluidhinder vatgesteld ten aanzien van, onder meer, het perceel Lange Broekweg 74 te Naaldwijk. Bij besluit van 18 januari 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 31 maart 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. den Breejen en T.P.H. Piepers, werkzaam bij het college, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 1 januari 2007 zijn de wet van 5 juli 2006, houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase, Stb. 350) en het Besluit geluidhinder in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wet en dit besluit doorgevoerde wijzigingen niet van toepassing zijn op het geding. 2.2. Artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder (oud) bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder een geprojecteerde weg wordt verstaan: een nog niet in aanleg zijnde weg, in de aanleg waarvan door een geldend bestemmingsplan wordt voorzien. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wet geluidhinder (oud) kunnen gedeputeerde staten onverminderd artikel 82a in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 55 dB(A) en voor woningen in stedelijk gebied 60 dB(A) niet te boven mag gaan. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan, bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, voor de toekomstige geluidbelasting vanwege een weg die nog niet geprojecteerd is: a. voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 65 dB(A) niet te boven mag gaan; b. voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 60 dB(A) niet te boven mag gaan. Het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (hierna: het Besluit) geeft uitvoering aan de artikelen 82 tot en met 86 van de Wet geluidhinder. 2.3. [appellant] voert aan dat de vaststelling van de hogere grenswaarde in strijd met de Wet geluidhinder tot stand is gekomen. Volgens hem bestaan er andere mogelijkheden om de ontsluiting van het gebied Westland-Hoek van Holland te verbeteren. 2.3.1. Het college is van mening dat de aanleg van de Verlengde Veilingroute een verbeterde ontsluiting van het gebied Westland-Hoek van Holland en een verbeterde verkeersveiligheid en leefbaarheid in de kern van Naaldwijk tot gevolg heeft. Volgens het college is het bestreden besluit daarom noodzakelijk en conform de Wet geluidhinder tot stand gekomen. 2.3.2. In artikel 2, eerste lid, van het Besluit (oud) wordt bepaald dat gedeputeerde staten toepassing kunnen geven aan artikel 83 van de wet in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting, vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot 50 dB(A) onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedebouwkundige verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit bepaalt dat het eerste lid slechts toepassing vindt indien het betreft geprojecteerde, in aanbouw zijnde of aanwezige woningen en een nog niet geprojecteerde weg, voor zover die weg: 1e. een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen, of 2e. een zodanige verkeersverzamelfunctie zal vervullen, dat de aanleg van die weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidbelastingen van woningen binnen de zone van een andere weg. 2.3.3. De Afdeling constateert allereerst dat het hier bestaande woningen betreft en een nog niet in aanleg zijnde weg, in de aanleg waarvan ten tijde van het bestreden besluit door een geldend bestemmingsplan niet werd voorzien. Het gaat dan ook om een nog niet geprojecteerde weg in de zin van artikel 1 van de Wet geluidhinder. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de aanleg van de Verlengde Veilingroute een verbeterde ontsluiting van het gebied Westland-Hoek van Holland en een verbeterde verkeersveiligheid en leefbaarheid in de kern van Naaldwijk tot gevolg zal hebben. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanleg van de Verlengde Veilingroute een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit. Deze beroepsgrond faalt. 2.4. [appellant] wijst erop dat een hogere grenswaarde van 60 dB(A) in strijd is met artikel 83, derde lid, onder b, van de Wet geluidhinder. 2.4.1. Het college stelt dat [appellant] hier verwijst naar het nieuwe artikel 83 waar gesproken wordt van een hogere grenswaarde van maximaal 58 dB(A) en niet naar artikel 83 (oud) waar het besluit op is gebaseerd die een hogere grenswaarde van maximaal 60 dB(A) toestaat. 2.4.2. Artikel 83, derde lid, onder b, van de Wet geluidhinder (oud) bepaalt, voor zover hier van belang, dat voor de toekomstige geluidbelasting van een weg die nog niet geprojecteerd is voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, een hogere dan de in het eerste lid genoemde waarde kan worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 60 dB(A) niet te boven mag gaan. 2.4.3. De Afdeling constateert dat de vaststelling van een hogere geluidgrenswaarde van 60 dB(A) in een situatie als de onderhavige waarbij sprake is van reeds aanwezige woningen in buitenstedelijk gebied niet in strijd is met artikel 83, derde lid, onder b, van de Wetgeluidhinder (oud). Deze beroepsgrond faalt. 2.5. [appellant] voert aan dat onvoldoende onderbouwd is waarom geen doeltreffende maatregelen kunnen worden genomen om te voorkomen dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) van artikel 82 van de Wet geluidhinder wordt overschreden. Hij wijst hierbij op het mogelijk verleggen van het tracé van de weg en het verhogen van het geprojecteerde geluidscherm. In dit kader stelt hij eventueel te willen bijdragen aan de aanleg kosten van een geluidscherm. 2.5.1. Het college voert aan dat eventuele maatregelen, zoals het verleggen van het tracé van de weg en het aanleggen van een geluidscherm, overwegende bezwaren van vooral financiële aard met zich meebrengen. 2.5.2. Uit de stukken blijkt dat het verleggen van het tracé van de Verlengde Veilingroute de onteigening van een kassencomplex zou vereisen. Tevens blijkt dat de aanleg van een hoger geluidscherm vanwege de noodzaak van diepe funderingen en de aanwezigheid van leidingen problemen met de inpasbaarheid oplevert. Bovendien zou een hoger scherm ruim 220.000 euro kosten terwijl er in het onderhavige geval sprake is van een normbedrag van 57.000 euro. Daarnaast overweegt de Afdeling dat de vraag of particulieren al dan niet bereid en in staat zijn een bijdrage te leveren aan de financiering van geluidreducerende maatregelen in het kader van de besluitvorming tot vaststelling van een hogere geluidgrenswaarde geen rol kan spelen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in deze situatie mogelijke maatregelen overwegende bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard ontmoeten en dat zich derhalve een ontheffingscriterium als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit, voordoet. Deze beroepsgrond faalt. 2.6. [appellant] vreest voor ontoelaatbare geluidoverlast door cumulatie van geluid. In dit verband wijst hij op een in het kader van het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden opgesteld akoestisch rapport waaruit blijkt dat bij zijn woning een cumulatieve geluidbelasting van 65 dB(A) optreedt. 2.6.1. Het college stelt dat de woning is gelegen binnen de zones van de Verlengde Veilingroute, de N22 (de Veilingroute) en de Lange Broekweg. De gecumuleerde geluidbelasting van 65 dB(A) op de woning is volgens het college aanvaardbaar vanwege het grote maatschappelijke belang van de aanleg van de Verlengde Veilingroute. De aanleg van de Verlengde Veilingroute heeft een verbeterde ontsluiting van het gebied Westland-Hoek van Holland en een verbeterde verkeersveiligheid en leefbaarheid in de kern van Naaldwijk tot gevolg. Tevens wijst het college erop dat de op grond van artikel 111, tweede lid, van de Wet geluidhinder (oud) te treffen isolatiemaatregelen een aanvaardbare geluidbelasting in de woning verzekeren. 2.6.2. Artikel 1a van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (oud) bepaalt dat indien artikel 157 van de wet van toepassing is gedeputeerde staten slechts toepassing aan de artikelen 2, 5, 7 en 8 geven, voor zover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 157, derde lid, van de wet niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting. 2.6.3. De Afdeling is mede gelet op het met de aanleg van de Verlengde Veilingroute gediende maatschappelijk belang en het feit dat de op grond van artikel 111, tweede lid, van de Wet geluidhinder (oud) te treffen isolatiemaatregelen een aanvaardbare geluidbelasting in de woning verzekeren, van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gecumuleerde geluidbelastingen van de weg en het industrieterrein niet onaanvaardbaar zijn. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat het bestreden besluit vanwege cumulatie van geluid niet in stand kan blijven. Deze beroepsgrond faalt. 2.7. [appellant] voert aan dat er in het besluit tot vaststelling van de hogere geluidgrenswaarden ten onrechte niet naar de mogelijkheid van schadevergoeding is gekeken. Volgens [appellant] leidt het gekozen tracé voor hem tot onevenredige schade. 2.7.1. Het college voert aan dat de aanleg van de Verlengde Veilingroute mogelijk moet worden gemaakt door de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan. In het kader daarvan is de vraag naar het tracé voor de Verlengde Veilingroute en een eventuele schadevergoeding aan de orde. 2.7.2. De Afdeling overweegt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een eventueel recht op schadevergoeding in het kader van de besluitvorming voor de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden op grond van de Wet geluidhinder geen rol kan spelen. Deze beroepsgrond treft geen doel. 2.8. Het beroep is ongegrond. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Klap voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 315.