Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0471

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802067/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit op bezwaar van 27 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college), voor zover thans van belang, het verzoek van [appellante] tot verlenging van de begunstigingstermijn waarbinnen zij alle in haar woning en tuin aan de [locatie] te [plaats] opgeslagen spullen dient te verwijderen, afgewezen.


Uitspraak

200802067/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2555 van de rechtbank Breda van 6 februari 2008 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Breda. 1. Procesverloop Bij besluit op bezwaar van 27 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college), voor zover thans van belang, het verzoek van [appellante] tot verlenging van de begunstigingstermijn waarbinnen zij alle in haar woning en tuin aan de [locatie] te [plaats] opgeslagen spullen dient te verwijderen, afgewezen. Bij uitspraak van 6 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 maart 2008. [appellante] heeft een nader stuk ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. drs. C.G. Matze, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Mastilović, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank heeft bij haar eerdere uitspraak van 1 februari 2007 in zaak nr. 06/4564 vastgesteld dat de woning van [appellante] brandgevaarlijk was vanwege de opslag van allerlei spullen, waardoor in de woning een gemiddelde vuurbelasting bestond van 300 tot 400 kg per m². Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat door een binnenbrand de elektriciteit en de gasvoorziening waren aangetast en de woning van [appellante] werd omringd door andere woningen, heeft de rechtbank bij die uitspraak geoordeeld dat het bij besluit op bezwaar van 2 augustus 2006 gehandhaafde ontruimingsbevel van het college, waarbij een begunstigingstermijn van één week voor het ontruimen van de door [appellante] gehuurde woning aan de [locatie] was gegeven, niet onredelijk was. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit van 2 augustus 2006 in rechte onaantastbaar is geworden. 2.2. Het college heeft in het licht van die uitspraak bij zijn besluit van 27 juni 2007 het verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn, gedaan door [appellante] op 18 november 2004, geweigerd. 2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze weigering door het college niet onredelijk is, nu de begunstigingstermijn van een week - van 13 oktober tot 20 oktober 2004 - redelijk was en [appellante] ten tijde van haar verzoek op 18 november 2004 al langer dan een week de tijd had gehad om haar woning en tuin te ontruimen. 2.4. [appellante] bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat zij gedurende de gestelde begunstigingstermijn geen dan wel beperkte toegang heeft gekregen tot haar woning. Om alsnog de gelegenheid te krijgen haar woning zelf te ontruimen heeft zij daarom om een nieuwe begunstigingstermijn verzocht. Voorts voert [appellante] aan dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat van een spoedeisende situatie geen sprake meer was omdat de woning niet meer brandgevaarlijk was. 2.5. Volgens een op 15 oktober 2004 - met instemming van de inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht - gesloten overeenkomst tussen Stichting WonenBreburg, als verhuurder van de desbetreffende woning, en [appellante], is de afspraak gemaakt dat de huismeester vanaf maandag 18 oktober 2004 twee weken lang, derhalve tot 1 november 2004, de verzegelde woning tussen 7.45 en 8.00 uur zou openen en deze om 16.00 uur weer zou sluiten. Het betoog dat de woning voor [appellante] niet of beperkt toegankelijk was en zij daardoor niet in staat is geweest de woning te ontruimen voordat het college daartoe op 19 november 2004 is overgegaan, faalt dan ook. Dat [appellante] er niet in geslaagd is contact op te nemen met de huismeester komt voor haar risico, nu zij wist - wat ondermeer blijkt uit het feit dat zij zich hiermee schriftelijk op 15 oktober 2004 akkoord heeft verklaard - dat na ommekomst van die termijn de woning op haar kosten zou worden ontruimd. Het betoog dat van spoed geen sprake meer was, faalt eveneens. De enkele omstandigheid dat het college ten tijde van het verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn nog niet was overgegaan tot effectuering van de bestuursdwang maakt niet dat het reeds daarom de begunstigingstermijn had moeten verlengen dan wel een nieuwe termijn had moeten gunnen alvorens het tot uitvoering van het bestuursdwangbesluit mocht overgaan. Nu de begunstigingstermijn feitelijk tot 19 november 2004 was verlengd en [appellante] ook niet binnen deze termijn tot ontruiming was overgegaan, behoefde het college aan het verzoek van 18 november 2004 niet het vertrouwen te ontlenen dat zij nu binnen drie dagen de woning en tuin aan de [locatie] zou hebben ontruimd. Waar in rechte vaststaat dat het college een redelijke begunstigingstermijn heeft gesteld en de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college [appellante] voldoende gelegenheid heeft geboden om zelf tot ontruiming over te gaan, heeft het college in redelijkheid het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn kunnen weigeren. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Neuwahl voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 280-497.