Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0480

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709133/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 oktober 2007, kenmerk 2007INT209757, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Woudenberg (hierna: de raad) bij besluit van 22 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Prinses Amalialaan".


Uitspraak

200709133/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting Stichting 'Woudenberg Natuurlijk!' en anderen, gevestigd te Woudenberg, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 oktober 2007, kenmerk 2007INT209757, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Woudenberg (hierna: de raad) bij besluit van 22 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Prinses Amalialaan". Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting 'Woudenberg Natuurlijk!' en anderen (hierna: de stichting en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. De stichting en anderen en het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. Het college van burgemeester en wethouders van Woudenberg heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2008, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigden], beiden als bestuurder verbonden aan de stichting, en het college, vertegenwoordigd door W.J. de Vries, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door I.K. Kuperus, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan voorziet in de mogelijke bouw van in totaal 27 halfvrijstaande of vrijstaande woningen aan de noordzijde van Woudenberg. Het plan bevat voorts een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van acht extra halfvrijstaande woningen. Bij het bestreden besluit heeft het college goedkeuring verleend aan het plan. 2.3. De stichting en anderen voeren aan dat de doelstelling van het plan om de nieuwbouw van woningen op de voorfinancieringslocatie achter de Nico Bergsteijnweg mogelijk te maken achterhaald is, nu de ontwikkeling van deze locatie er niet toe strekt de sloop van stallen in het buitengebied te financieren. Volgens hen laat het streekplan de bouw van woningen in het plangebied slechts toe als een compensatieproject in het kader van de uitvoering van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling, en is in de dekking van de met de sloop van stallen gemoeide kosten reeds voorzien door het woningbouwproject 'Beekweide' in Renswoude. Bovendien vereist de provinciale "Handleiding bestemmingsplannen 2006" (hierna: de handleiding) dat realisering van de woningen moet zijn gekoppeld aan concrete sloopplannen, zo betogen de stichting en anderen. 2.3.1. In zijn bestreden besluit en ter zitting heeft het college toegelicht dat ten tijde van de vaststelling van het streekplan nog geen volledige duidelijkheid bestond over de omvang van de financiele middelen die uiteindelijk benodigd zouden zijn om de kosten te dekken die voortvloeien uit de uitvoering van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (hierna: de Regeling). Inmiddels is gebleken dat de middelen die worden gegenereerd met de ontwikkeling van het plangebied niet nodig zijn om de directe kosten van de sloop van stallen in het kader van de Regeling te dekken, maar dat deze middelen wel van belang zijn voor de uitvoering van het reconstructieproject in de Gelderse Vallei en Utrecht-oost, aldus het college. 2.3.2. Het deel van de handleiding waarnaar de stichting en anderen verwijzen, is een uitwerking van de uitgangspunten voor toepassing van de 'Ruimte voor Ruimte'-regeling in het streekplan door gemeentebesturen die door het realiseren van een kleine stedelijke uitbreiding financiële middelen willen realiseren als sloopvergoeding voor ongewenste bebouwing in het buitengebied. Nu tussen partijen niet in geschil is dat met het plan te verwerven financiële middelen niet voor dit doel gebruikt zullen worden, is dit deel van de handleiding reeds hierom niet van toepassing. Volgens het streekplan Utrecht 2005-2015 (hierna: het streekplan), voor zover thans van belang, houdt de rode contour aan de noordkant van de kern achter de Nico Bergsteijnweg rekening met een afrondende uitbreiding met maximaal 54 woningen, die zorgvuldig moeten worden ingepast. Het betreft een compensatieproject in het kader van de Regeling, zo staat in het streekplan. In de toelichting op het plan staat dat met het plan tevens een van de doelen uit de gemeentelijke Toekomstvisie 2015 wordt bereikt door een van de randen van het dorp af te ronden. Niet in geschil is dat de rode contour op de streekplankaart zo is vastgelegd dat de bouw van woningen binnen het plangebied mogelijk is. Dat ten tijde van het vastleggen van deze contour nog de verwachting bestond dat de opbrengst van de te ontwikkelen locatie voor de hiervoor omschreven doeleinden zou worden gebruikt, doet daar niet aan af. In het streekplan is immers slechts de verwachting tot uitdrukking gebracht dat het plangebied zal worden gebruikt als compensatieproject in het kader van de Regeling. Het streekplan stelt de toelaatbaarheid van woningbouw ter plaatse echter niet afhankelijk van de voorwaarde dat de opbrengsten uit de ontwikkeling van het gebied op een bepaalde wijze moeten worden aangewend. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met het streekplan. 2.4. De stichting en anderen betogen dat het college mitigerende maatregelen niet had mogen betrekken bij de beantwoording van de vraag of het plan leidt tot significante effecten op de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), zodat de voorziene woningbouw volgens het streekplan niet zonder meer is toegestaan. Zij wijzen onder meer op de effecten van het plan voor aanwezige ringslangen en vleermuizen. In het geval de Afdeling van oordeel is dat uit het rapport 'Plan pr. Amalialaan versus EHS Ruimte voor Ruimte' (Arcadis, 6 september 2006) blijkt dat geen sprake is van significante effecten op de EHS voeren zij aan dat het plan volgens een eerder rapport van 5 augustus 2005 meer negatieve effecten tot gevolg heeft en dat voor dit inhoudelijke verschil geen aanwijsbare oorzaak bestaat. 2.4.1. Volgens het college blijkt uit de verrichte onderzoeken naar de EHS dat met de uitvoering van het plan, gelet op de inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen die zullen worden genomen, geen sprake is van een significante aantasting van de EHS. 2.4.2. Ten noorden van het plangebied ligt het zogenoemde bosje van Geerestein, dat onderdeel uitmaakt van de gebieden die in het streekplan zijn aangemerkt als EHS. Volgens het streekplan zijn nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van de EHS niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang (nee, tenzij-regime). Volgens het streekplan zal de initiatiefnemer onderzoek moeten verrichten om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant worden aangetast. Uit het streekplan volgt aldus dat het vereiste om alternatieven te bezien en het vereiste van een zwaarwegend maatschappelijk belang geen rol spelen indien sprake is van nieuwe plannen, projecten of handelingen die de wezenlijke kenmerken of waarden van het desbetreffende gebied niet significant aantasten. Uit de bewoordingen van het streekplanbeleid valt niet af te leiden dat mitigerende maatregelen hierbij niet mogen worden betrokken. Het college heeft het streekplanbeleid dan ook niet onjuist toegepast door betekenis toe te kennen aan de te treffen mitigerende maatregelen bij de beantwoording van de vraag of het plan significante gevolgen voor het bosje van Geerestein met zich brengt. In de uitspraken van de Afdeling van 19 april 2006, in zaak nr. 200503631/1 en van 26 september 2007, in zaak nr. 200604298/1, was sprake van andersluidend beleid dan hier aan de orde is, geldend in onderscheidenlijk de provincies Drenthe en Noord-Brabant. Voor zover de stichting en anderen onder verwijzing naar deze uitspraken betogen dat het college het streekplanbeleid op het punt van de EHS onjuist heeft toegepast, faalt dit betoog reeds hierom. 2.4.3. Volgens het rapport 'Natuurtoets bouwlocatie Nico Bergsteijnweg noord' (Arcadis, 5 augustus 2005) heeft de bouw van 26 villa's binnen het plangebied naar verwachting enkele significante gevolgen voor de wezenlijke natuurwaarden en kenmerken van het bosje van Geerestein. Het rapport laat echter de mogelijkheid open dat de significante negatieve gevolgen voor de wezenlijke natuurwaarden ongedaan worden gemaakt. In het rapport is een reeks maatregelen opgesomd waarmee de effecten van het plan op de aanwezige natuurwaarden kunnen worden beperkt. Uit dit rapport blijkt dan ook niet dat eventuele significante effecten op het bosje van Geerestein niet zouden kunnen worden voorkomen door daartoe maatregelen te treffen. In voornoemd rapport van 6 september 2006 staat het volgende over de effecten van het plan op het bosje van Geerestein. Midden in het plangebied zal riolering worden aangelegd, waarbij voor een periode van acht weken bronbemaling is voorzien, in welke periode ontwaterd zal worden. Vooralsnog is onduidelijk tot welke diepte ontwaterd zal worden. Welke effecten de periode van acht weken ontwatering zal hebben op de grondwaterstand van het bosje van Geerestein is onbekend. Als aan het eind van de winter de grondwaterstand door de bronbemaling te laag komt te staan en er een droog voorjaar volgt, dan zijn enkele negatieve effecten niet uit te sluiten. Door de uitvoering van een aantal schadebeperkende maatregelen in het plangebied die de stabiele oppervlaktewaterstand, grondwaterstand en kweldruk garanderen, kan verdroging worden voorkomen. Voorts is in het rapport vermeld dat door deze maatregelen de werkzaamheden in het plangebied geen negatieve effecten hebben op de EHS. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ten aanzien van het plangebied grotendeels van gemeentelijke zijde kan worden zeker gesteld dat de te nemen maatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd, gelet op het feit dat de gemeente ongeveer de helft van de gronden in het plangebied in eigendom heeft, waaronder met name gronden die geschikt zijn voor de noodzakelijke maatregelen. Het college heeft zich, gelet op de beschikbare onderzoeksrapporten en de te nemen maatregelen ter voorkoming van significante nadelige effecten, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het bosje van Geerestein niet significant worden aangetast. Ter onderbouwing van hun betoog dat het bosje van Geerestein wel significant wordt aangetast door het plan hebben de stichting en anderen gewezen op mogelijke knelpunten die zijn opgesomd in paragraaf 3.1 van voornoemd rapport van 6 september 2006. De Afdeling stelt echter vast dat in de daaropvolgende paragraaf wordt beoordeeld of bebouwing van de locatie prinses Amalialaan inderdaad leidt tot schadelijke effecten zoals die als mogelijkheid zijn omschreven in paragraaf 3.1. In deze paragraaf 3.2 wordt geconcludeerd dat er door het nemen van verschillende maatregelen geen negatieve invloeden zullen zijn op de aanwezige vleermuizen en dat de gunstige staat van instandhouding van de deelpopulatie ringslangen zal worden gewaarborgd. Met de enkele verwijzing naar in het rapport genoemde mogelijke knelpunten hebben de stichting en anderen dan ook niet aannemelijk gemaakt dat wel sprake zal zijn van significante effecten op het bosje van Geerestein. 2.4.4. Gelet op het voorgaande eist het streekplanbeleid op het punt van de EHS niet dat een groot openbaar belang wordt gediend met de realisatie van de woningbouwlocatie Prinses Amalialaan en dat geen sprake is van reële alternatieven. 2.5. De stichting en anderen betogen dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) en de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: Habitatrichtlijn) in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van het plan, gezien de aanwezigheid van de ringslang en vleermuizen in het plangebied. Zij voeren verder aan dat het onderzoek naar vleermuizen in het plangebied niet conform de internationaal aanvaarde standaardmethode is uitgevoerd. 2.5.1. Volgens het college zijn de gebruikte onderzoeksmethoden geaccepteerd door de Dienst Landelijk Gebied en is niet aangetoond dat het uitgevoerde onderzoek onvoldoende is. Het college acht geen redenen aanwezig om aan te nemen dat de ontheffing op grond van de Ffw niet zal worden verleend. 2.5.2. Volgens het deskundigenbericht heeft navraag bij de Zoogdiervereniging VZZ uitgewezen dat een (internationaal) aanvaarde standaardmethode ten behoeve van vleermuisonderzoek (nog) niet bestaat. Volgens het deskundigenbericht is het mogelijk dat kraamkolonies of overwinteringsplaatsen van vleermuizen over het hoofd zijn gezien. Geschikte locaties ten behoeve van voortplanting en overwintering, zoals holle bomen of oude gebouwen, zijn in het plangebied echter niet te vinden, zodat het ontbreken van bezoeken aan het plangebied in de zomer- en winterperiode niet onoverkomelijk lijkt, zo staat in het deskundigenbericht. De stichting en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich wel geschikte locaties in het plangebied bevinden, dan wel dat het verrichte vleermuizenonderzoek zodanige gebreken vertoont dat het college zich daarop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren bij het nemen van het bestreden besluit. 2.5.3. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat het college geen goedkeuring aan het plan had kunnen verlenen, indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In de directe nabijheid van het plangebied zijn ringslangen waargenomen. Volgens het deskundigenbericht kan worden aangenomen dat de ringslang in het plangebied kan voorkomen, gezien deze waarnemingen en het feit dat het plangebied in ieder geval aan de noordzijde niet wordt begrensd door een barrière zoals een drukke verkeersweg. De stichting en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat vleermuizen en ringslangen zich anders dan incidenteel bevinden in het plangebied. De omgeving van het plangebied biedt, mede gelet op het feit dat in het in zoverre onweersproken deskundigenbericht is vermeld dat een barrière aan de noordzijde van het plangebied ontbreekt, eventueel in het plangebied aanwezige vleermuizen en ringslangen de mogelijkheid om zich naar meer geschikte gebieden te verplaatsen, waaronder mede begrepen het bosje van Geerestein. Niet ieder plan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving moet reeds daarom worden aangemerkt als een opzettelijke verontrusting in de zin van de Ffw. De stichting en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat voor de uitvoering van het plan desondanks een vrijstelling of ontheffing van de Ffw zou zijn vereist. Het betoog van de stichting en anderen dat het verlenen van een dergelijke vrijstelling of ontheffing in verband met de voorziene ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied in strijd zou zijn met de Habitatrichtlijn behoeft dan ook geen bespreking. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt. Overigens heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij besluit van 28 maart 2008 een aanvraag om ontheffing van de Ffw in verband met de gevolgen van de ontwikkeling van het plangebied voor de ringslang afgewezen omdat hij een dergelijke ontheffing niet nodig acht voor de voorgenomen werkzaamheden. 2.6. De stichting en anderen betogen dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met de volgens het streekplan vereiste goede landschappelijke inpassing van de voorziene woningen in de omgeving van het plangebied. 2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat gekozen is voor vrijstaande woningen op ruime kavels, wat stimuleert dat woningen van hoogwaardige kwaliteit worden gerealiseerd. Voorts ondersteunt de inrichting van het gebied, met een gebogen weg, de hoogwaardigheid van het gebied, en is de toegestane nokhoogte van 7,5 meter goed inpasbaar in het landschap, aldus het college. Voorts is volgens het college zorgvuldig omgegaan met de overgangen naar het aangrenzende gebied. 2.6.2. De gronden waarop het plan woningen mogelijk maakt, zijn omringd door gronden die zijn bestemd voor waterhuishouding en tuinen. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een moerasbos dat als zodanig is bestemd. Aan de noordzijde van het plangebied, dat grenst aan onbebouwd gebied, zijn voorts slechts vrijstaande woningen toegestaan, met uitzondering van de gronden in het noordoosten van het plangebied, waarop na eventuele toepassing van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid twee halfvrijstaande woningen zijn toegestaan. Gelet hierop heeft het college in de landschappelijke inpassing van het plan op zichzelf geen aanleiding hoeven zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. 2.7. De stichting en anderen betogen dat de te vervallen parkeerplaatsen aan de Nico Bergsteijnweg gecompenseerd zouden worden, maar dat het plan niet in een dergelijke compensatie voorziet. 2.7.1. Langs de openbare weg die in het plangebied is voorzien, is beoogd om het parkeren van auto's mogelijk te maken. Hoewel dit geen optimale parkeervoorziening voor de bewoners aan de Nico Bergsteijnweg vormt, bevindt zich in de omgeving van het plangebied en de Nico Bergsteijnweg voldoende vervangende parkeercapaciteit, zo is in het deskundigenbericht vermeld. De stichting en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is en dat onvoldoende compensatie van parkeermogelijkheden zou bestaan. Het betoog faalt. 2.8. De stichting en anderen betogen dat het plan tevens in strijd is met het in het streekplan genoemde compensatiebeginsel, nu een ingreep wordt voorzien in een gebied waarvoor de Boswet geldt. Zij voeren verder aan dat in strijd met het streekplan en artikel 3 van de Boswet de compensatie van de te verwijderen bomen niet zeker is, nu de compensatie planologisch nog niet mogelijk is gemaakt en er nog geen overeenstemming bestaat met de eigenaar van de gronden waarop de compensatie is voorzien. 2.8.1. Volgens het college is de houtsingel die voor de realisering van het project moet wijken, gezien de beperkte omvang daarvan, niet het soort bosformatie waarvoor in het streekplan in aanvulling op de Boswet een regeling is getroffen. De natuurwaarde ervan blijft in stand door de compensatie in de nabijheid van het plangebied, aan de noordzijde van het bosje van Geerestein, aldus het college. Het college stelt zich op het standpunt dat de gemeente reeds overeenstemming heeft bereikt met de eigenaar van de voorkeurslocatie voor de compensatie. De gemeente heeft daarnaast elders voldoende grond in eigendom die ook voor beplanting in aanmerking komt voor het geval de compensatie niet realiseerbaar blijkt op de voorkeurslocatie, aldus het college. 2.8.2. Uit de Boswet vloeit geen verplichting voort die inhoudt dat reeds ten tijde van de goedkeuring van het plan volledige zekerheid had moeten bestaan omtrent de compensatie van de in het plangebied aanwezige houtwal. Het betoog van de stichting en anderen dat op dit punt is gehandeld in strijd met de Boswet, faalt. Overigens heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij besluit van 23 juni 2008 toestemming verleend om het verloren gaan van de houtwal te compenseren op gronden buiten het plangebied. 2.8.3. In het streekplan zijn de uitgangspunten van het compensatiebeginsel als volgt omschreven. In gebieden waarop het compensatiebeginsel van toepassing is, worden in principe geen ingrepen toegestaan die de te beschermen wezenlijke kenmerken en waarden aantasten. Compensatie kan alleen aan de orde komen als een dergelijke aantasting onontkoombaar is. Hiervan is slechts sprake als is aangetoond dat redenen van groot openbaar belang met de ingreep zijn gemoeid en als uit onderzoek blijkt dat elders geen alternatieve locaties voorhanden zijn. Voorts moet de compensatie planologisch worden geregeld via het bestemmingsplan dat de waarden aantast of in een ander gelijktijdig ter goedkeuring aangeboden bestemmingsplan. Hiervan kan volgens het streekplan worden afgeweken indien van gelijktijdigheid geen sprake kan zijn en indien is verzekerd dat compenserende planologische maatregelen zullen worden getroffen en in redelijkheid vaststaat dat deze ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. In het streekplan, zoals nader uitgewerkt in de Handleiding bestemmingsplannen 2006, is het compensatiebeginsel van toepassing verklaard op bosareaal waarvoor de Boswet geldt. Vaststaat dat de Boswet op de onderhavige houtwal van toepassing is. Volgens het streekplan betreft het een beleidsuitspraak die richtinggevend is voor de wettelijke beoordeling van gemeentelijke plannen. Met de verwezenlijking van het plan verdwijnt de gehele thans aanwezige houtwal, die de bescherming van het streekplanbeleid geniet, ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied. Het college heeft zich in afwijking van het streekplan op het standpunt gesteld dat het compensatiebeginsel in dit geval niet van toepassing is. Voor afwijking van deze beleidsuitspraak had dan ook de in het streekplan voorgeschreven procedure dienen te worden gevolgd. Vaststaat dat dit niet is gebeurd. Dit betoog slaagt. Nu ter plaatse van de houtwal in het plangebied de ontsluiting van dit gebied is voorzien, dient vanwege de samenhang tussen deze ontsluiting en de rest van het plangebied het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd. 2.9. De conclusie is dat hetgeen de stichting en anderen hebben aangevoerd met betrekking tot het in het streekplan genoemde compensatiebeginsel voor gebieden waarvoor de Boswet geldt, aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 4a, achtste lid, van de WRO. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 2.10. Het college dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 30 oktober 2007, kenmerk 2007INT209757; III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij de stichting Stichting 'Woudenberg Natuurlijk!' en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 668,28 (zegge: zeshonderdachtenzestig euro en achtentwintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Utrecht aan de stichting Stichting 'Woudenberg Natuurlijk!' onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat die betaling bevrijdend werkt ten opzichte van de niet bij name genoemden; IV. gelast dat de provincie Utrecht aan de stichting Stichting 'Woudenberg Natuurlijk!' het door de stichting Stichting 'Woudenberg Natuurlijk!' en anderen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat die betaling bevrijdend werkt ten opzichte van de niet bij name genoemden. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 177-528.