Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0490

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/525196-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Man overleden in cel. Vervolging van de politieagent die dienst had, na toewijzing door het gerechtshof van het beklag van de nabestaande (ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering). Rechtbank spreekt verdachte vrij van verlating van een hulpbehoevende dan wel dood door schuld, nu verdachte niet kan worden verweten dat hij heeft nagelaten tijdig adequate medische hulp in te roepen.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/525196-07 (PROMIS) Datum uitspraak: 21 januari 2009 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, domicilie kiezende op het postadres [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat hij in de nacht van 19 op 20 augustus 2003 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer], tot wiens verpleging en/of verzorging hij en/of zijn mededader(s), als ambtenaar/ambtenaren van politie, krachtens wet of overeenkomst verplicht was/waren, in een hulpeloze toestand heeft/hebben gebracht of gelaten, immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) nagelaten tijdig adequate medische hulp in te roepen, terwijl dit feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; (artikel 255 jo 257 Wetboek van strafrecht) Subsidiair: hij in de nacht van 19 op 20 augustus 2003 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft/hebben gehandeld door na te laten tijdig adequate medische hulp in te roepen, waardoor de dood van [slachtoffer] aan zijn/hun schuld is te wijten. (artikel 307 Wetboek van Strafrecht) 3. Waardering van het bewijs De rechtbank acht – gelijk de officier van justitie en de raadsvrouw – het telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Gelet op de klachtprocedure die door de nabestaande van [slachtoffer] is geïnitieerd en de daarna gevolgde beschikkingen van het gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2007 en 20 juni 2009, ziet de rechtbank aanleiding haar beslissing grondiger te motiveren dan gebruikelijk is in het geval officier van justitie, verdediging en rechtbank van oordeel zijn dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. 3.1. De feitelijke uitgangspunten bij de beoordeling De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, van belang bij de beoordeling van het telastegelegde. Op 19 augustus 2003 omstreeks 22:00 uur trof het ambulancepersoneel, verpleegkundige [persoon 1] en chauffeur [persoon 2], [slachtoffer] aan in de woning van zijn vader, terwijl hij wild om zich heen sloeg. In de woning waren tevens aanwezig de verbalisanten [persoon 3] en [persoon 4] van wijkteam Amstelveen Zuid. [slachtoffer] was agressief en in de woning was de boel flink verbouwd. [persoon 1] heeft kussens gepakt om bij het hoofd van [slachtoffer] te leggen om te voorkomen dat [slachtoffer] met zijn hoofd tegen de deurpost zou slaan (verklaring [persoon 1] bij de Rijksrecherche, p. 110 e.v. en verklaring [persoon 4] bij de Rijksrecherche, p. 106 e.v.). [slachtoffer] heeft op enig moment gezegd dat hij drugs had gebruikt (verklaring [persoon 4] bij de Rijksrecherche, p. 106 e.v., verklaring [persoon 1] bij de Rijksrecherche, p. 110 e.v. en verklaring [persoon 5] bij de Rijksrecherche, p. 119 e.v.). Toen [slachtoffer] met de ambulance naar het politiebureau in Amstelveen Noord werd vervoerd, zijn de later gearriveerde hoofdagenten [persoon 6] en [persoon 5] meegereden in de ambulance.[slachtoffer] had grote en draaiende ogen, ademde zwaar, zweette hevig en had schuim rond de mond. Beide agenten hadden de indruk dat [slachtoffer] medische hulp nodig had. [persoon 5] heeft tegen het ambulancepersoneel gezegd dat zij vond dat [slachtoffer] beter af was in een ziekenhuis (verklaring [persoon 5] bij de Rijksrecherche, p. 119 e.v. en verklaring [persoon 6] bij de Rijksrecherche, p. 116 e.v.). [verdachte] werd door collega [persoon 7] bij aanvang van zijn dienst op het politiebureau in Amstelveen Noord omstreeks 22:45 uur op de hoogte gebracht dat er een gestoorde binnengebracht zou worden (verklaring [verdachte] bij de Rijksrecherche, p. 122 e.v.). Bij het binnenbrengen van [slachtoffer] door de ambulance heeft [verdachte] vervolgens te horen gekregen dat [slachtoffer] zich agressief had gedragen en dat hij daarom geboeid moest blijven. Ook hoorde [verdachte] dat hij [slachtoffer] in de gaten moest houden en dat een arts was gebeld (verklaring verdachte ter terechtzitting). Ambulancechauffeur [persoon 2] heeft aandacht gevraagd voor de mogelijkheid dat [slachtoffer] zichzelf zou verwonden (verklaring [persoon 2] bij de rechter-commissaris op 16 augustus 2007, p. 4 e.v.). Ambulanceverpleegkundige [persoon 1] heeft gezegd dat er op [slachtoffer] gelet moest worden, dat er een arts van het Riagg zou komen, dat de toestand van [slachtoffer] stabiel was, er geen rare dingen zouden gebeuren, maar dat hij wel erg onrustig was (verklaring [persoon 1] bij de rechter-commissaris op 16 augustus 2007, p. 2 e.v.). [verdachte] heeft na overleg met de chef van de avonddienst van wijkteam Amstelveen Zuid, inspecteur [persoon 8], en de chef van de nachtdienst, inspecteur [medeverdachte], tevens medeverdachte, om 23:15 uur contact opgenomen met de psychiatrische crisisdienst, met het verzoek naar [slachtoffer] te komen kijken (verklaring [verdachte] bij de Rijksrecherche, p. 122 e.v.). [verdachte] heeft een oude mutatie over [slachtoffer] opgezocht en uitgeprint (verklaring verdachte ter terechtzitting) omdat de mutatie over die avond nog niet gereed was. Om 23:20 uur zijn [verdachte] en agent van politie [persoon 9] naar een inbraakmelding vertrokken, nadat hoofdagent [persoon 10] op het politiebureau was gearriveerd (verklaring [verdachte] bij de Rijksrecherche, p. 122 e.v.). [persoon 10] is toen gebeld door een medewerker van de crisisdienst met de mededeling dat hij ongeveer een half uur later zou arriveren op het politiebureau (verklaring [persoon 10] bij de Rijksrecherche, p. 131 e.v.). Rond 23:35 uur hebben [verdachte] en [persoon 9] weer plaatsgenomen in de plotruimte vanwaar [persoon 9] rechtstreeks zicht had op [slachtoffer] (verklaring [verdachte] bij de Rijksrecherche, p. 122 e.v.). [verdachte] heeft vervolgens de mutatie gelezen van de collega’s [persoon 3] en [persoon 4] van wijkteam Amstelveen Zuid over hetgeen zich die avond in de woning van de vader van [slachtoffer] had afgespeeld (verklaring verdachte ter terechtzitting). Om 23:50 uur is [medeverdachte] op het bureau gearriveerd (verklaring [medeverdachte] bij de Rijksrecherche, p. 134 e.v. en verklaring [verdachte] bij de rijksrecherche, p. 122 e.v.). Kort hierna zijn [verdachte] en [medeverdachte] naar het dagverblijf van [slachtoffer] gegaan en hebben zij geconstateerd dat [slachtoffer] ruggelings op de grond van het dagverblijf lag, dat hij korte stotende geluiden maakte en dat zijn ogen naar achteren waren gedraaid. [verdachte] zag wel ‘dat hij nog ademde’ (verklaring [verdachte] bij de Rijksrecherche, p. 122 e.v.). [persoon 9] hield zicht op het dagverblijf, stond regelmatig op en was erg onrustig (verklaring [verdachte] bij de Rijksrecherche, p. 122 e.v.). Op een gegeven moment heeft [persoon 9] gezien dat [slachtoffer] stuipbewegingen maakte en heeft zij tegen [verdachte] en [medeverdachte] gezegd dat het volgens haar niet goed met hem ging (verklaring [persoon 9] bij de Rijksrecherche, p. 127 e.v.). [persoon 9] klonk ongerust, een beetje paniekerig (verklaring [verdachte] bij de rechter-commissaris op 16 augustus 2007, p. 8 e.v.). Hierop is [medeverdachte] op verzoek van [verdachte] met [persoon 9] naar het dagverblijf van [slachtoffer] gegaan (verklaring [persoon 9] bij de Rijksrecherche, p. 127 e.v.). Dit was rond 24:00 uur (verklaring [verdachte] bij de Rijksrecherche, p. 122 e.v.). [persoon 9] heeft gezegd dat er echt iets moest gebeuren (verklaring [persoon 9] bij de Rijksrecherche, p. 127 e.v.). Op verzoek van [medeverdachte] is door [verdachte] nogmaals de crisisdienst gebeld met de vraag of men met spoed wilde komen (verklaring [verdachte] bij de Rijksrecherche, p. 122 e.v.). Ongeveer 5 à 10 minuten daarop is door [persoon 11], die het meldpunt van de crisisdienst bemande, teruggebeld naar het bureau en met [medeverdachte] gesproken. Door [persoon 11] is gevraagd of [slachtoffer] nog lag te stuiptrekken en of hij schuim op de mond had. [medeverdachte] heeft gezien dat dat niet het geval was (verklaring [medeverdachte] bij de Rijksrecherche, p. 134 e.v.). [persoon 11] heeft tegen [medeverdachte] gezegd dat als hij de situatie niet vertrouwde, hij een ambulance zou moeten bellen. Aangezien [medeverdachte] vertelde dat [slachtoffer] inmiddels weer rustiger was geworden, begreep [persoon 11] dat het verzoek om spoed een storm in een glas water was geweest (verklaring [persoon 11] bij de Rijksrecherche, p. 161 e.v.).Voorts zou in ieder geval binnen 20 minuten iemand van de crisisdienst komen (verklaring [medeverdachte] bij de Rijksrecherche, p. 134 e.v.). Omstreeks 00:30 uur is een aantal politieambtenaren teruggekeerd op het bureau na het verlenen van bijstand in verband met een incident in Amsterdam West. Onder hen was hoofdagent [persoon 12], die het dagverblijf in keek en zei dat [slachtoffer] volgens hem dood is. Vrijwel direct is een ambulance gebeld en is door [persoon 12] begonnen met het geven van hartmassage. Door het kort daarna ter plaatse gekomen ambulancepersoneel is getracht [slachtoffer] te reanimeren. Dit is niet gelukt en er wordt geconstateerd dat [slachtoffer] is overleden (verklaring [persoon 12] bij de Rijksrecherche, p. 138 e.v. en verklaring [verdachte] bij de Rijksrecherche, p. 122 e.v.). 3.2. Overwegingen De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat politieambtenaren een bijzondere zorgplicht hebben ten aanzien van de burgers die om wat voor reden dan ook aan hun zorg zijn toevertrouwd, met name burgers van wie de vrijheid is ontnomen. In geval van opsluiting is iemand immers volledig overgeleverd aan de zorg van de politie. Iemand in een politiecel is niet vrij om zelf medische hulp in te roepen en derden kunnen dat evenmin voor hem doen. Politieambtenaren dienen daarom doordrongen te zijn van hun verantwoordelijkheid op dat punt. In onderhavige zaak is [slachtoffer] in de nacht van 19 op 20 augustus 2003 niet als verdachte, maar op grond van artikel 2 van de Politiewet ingesloten omdat hij agressief was en een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving vormde. Hij is onder de hoede van overheidsdienaren gebracht terwijl hij in omstandigheden verkeerde waarin hij niet of nauwelijks zelf kon aangeven wat hem mankeerde, hoe hij zich voelde en in welke mate hij hulp nodig had. Vervolgens is hij in handen van deze overheidsdienaren komen te overlijden. Daarnaast verdient opmerking dat, zoals door de officier van justitie en de raadsvrouw naar voren is gebracht, de politie sluitpost is van alle problemen die zich in de samenleving voordoen. Als anderen hun handen ervan aftrekken, is er altijd nog de politie. Zo is dat ook in onderhavig geval gebeurd terwijl, achteraf bezien, de politie de nodige zorg niet kon bieden. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat [slachtoffer] verdovende middelen had gebruikt en daarmee zichzelf in de positie heeft gebracht waarin hij was overgeleverd aan het optreden van en de zorgverlening door overheidsdienaren. Bij de beoordeling van het telastegelegde maakt de rechtbank onderscheid tussen de periode voordat werd geconstateerd dat [slachtoffer] stuiptrekkende bewegingen maakte (hierna onder het kopje ‘informatieoverdracht’) en de periode vanaf het constateren daarvan (hierna onder het kopje ‘uiterlijkheden’). Vooraf zij opgemerkt dat [verdachte], [medeverdachte] en [persoon 9] afwisselend steeds zicht hielden op [slachtoffer], dan wel zeer regelmatig naar hem zijn gaan kijken. Informatieoverdracht Uit de verschillende verklaringen in het dossier volgt geen volledig en eenduidig beeld omtrent het antwoord op de vraag: wie heeft op de avond van het telastegelegde welke informatie aan wie gegeven? Wat naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende duidelijk is, is hierboven in rubriek 3.1. opgenomen. Zoals daaruit blijkt, is [verdachte] eerst op de hoogte gebracht dat een gestoord persoon zou worden binnengebracht. Bij het binnenbrengen van [slachtoffer] door de ambulance heeft [verdachte] vervolgens te horen gekregen dat [slachtoffer] zich agressief had gedragen en dat hij daarom geboeid moest blijven. Ook hoorde [verdachte] dat hij [slachtoffer] in de gaten moest houden en dat een arts was gebeld. Vanwege een incident in Amsterdam West moesten veel collega’s van [verdachte] weg om daar bijstand te verlenen op het moment dat [slachtoffer] werd binnengebracht. Daardoor was de informatieoverdracht aan [verdachte] niet optimaal. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] echter voldoende gedaan om te trachten zijn informatieachterstand in te halen: hij heeft met inspecteur [persoon 8] gebeld en hij heeft – toen de mutatie van het gebeuren in de woning die avond nog niet klaar was – een oude mutatie over [slachtoffer] opgezocht. Daarnaast heeft [verdachte] de nieuwe mutatie – over het gebeuren in de woning die avond – gelezen toen die gereed was, ergens tussen het moment dat hij terugkeerde op het politiebureau na de inbraakmelding en het moment dat [slachtoffer] stuiptrekkende bewegingen begon te maken (verklaring [verdachte] ter zitting). Daarbij betrekt de rechtbank dat [verdachte] ervan uitging, welk vermoeden gerechtvaardigd was, dat de hem gegeven opdracht om [slachtoffer] in de gaten te houden inhield dat hij ervoor moest waken dat [slachtoffer] zichzelf niet zou verwonden. Aan [verdachte] was immers verteld dat de handboeien om moesten blijven omdat [slachtoffer] agressief was geweest. Dit past bij de verklaring van de chauffeur van de ambulance [persoon 2] dat hij aandacht heeft gevraagd voor het gevaar dat [slachtoffer] zichzelf zou verwonden alsook bij de verklaring van de ambulanceverpleegkundige [persoon 1] dat er even op [slachtoffer] moest worden gelet, zijn toestand stabiel was, er geen rare dingen zouden gebeuren, maar dat hij wel erg onrustig was. Dit alles past ook bij het beeld dat door [persoon 2] en ambulanceverpleegkundige [persoon 1] wordt geschetst van de situatie in de woning. [verdachte] kan voorts niet worden verweten dat hij niet de informatie heeft gekregen, waarover de twee agenten die in de ambulance aanwezig waren ( [persoon 6] en [persoon 5]) beschikten, nu deze twee agenten direct nadat zij [slachtoffer] op het politiebureau in Amstelveen Noord hadden afgezet, richting West waren vertrokken om bijstand te verlenen en zij noch mondeling noch schriftelijk verslag hadden gedaan van hun bevindingen aan [verdachte]. Dit betekent dat [verdachte] onder meer niet wist dat collega [persoon 5] in de ambulance meermalen heeft gevraagd waarom [slachtoffer] niet naar het ziekenhuis werd vervoerd, omdat zij vond dat hij niet psychisch gestoord was maar een overdosis had en beter af was in een ziekenhuis. Door het Hof is bij diens “voorlopige conclusie” in de beschikking d.d. 20 juni 2008 betrokken dat aan [verdachte] en [medeverdachte] op een gegeven moment bekend werd dat [slachtoffer] bekend stond als een drugsgebruiker. Eerst zij opgemerkt dat niet is komen vast te staan dat zij wisten dat [slachtoffer] die avond drugs had gebruikt. Maar ook al hadden zij met die mogelijkheid rekening moeten houden, zou de rechtbank daarin echter geen reden zien om [verdachte] en [medeverdachte] te verwijten dat zij geen ambulance hebben gebeld toen [slachtoffer] stuiptrekkende bewegingen begon te maken. Aan het ambulancepersoneel was immers bekend dat [slachtoffer] die avond drugs had gebruikt, doch daarin werd door hen geen aanleiding gezien [slachtoffer] naar het ziekenhuis te brengen. De politieagenten mochten wat dat betreft vertrouwen op het medisch meer deskundige oordeel van het ambulancepersoneel. Het gegeven dat [verdachte] in het verleden eerder contact heeft gehad met [slachtoffer] in verband met drugsgebruik en [slachtoffer] toen wel naar het ziekenhuis is vervoerd, kan hem naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden tegengeworpen. Deze omstandigheid zou [verdachte] immers ook hebben kunnen gesterkt in het vertrouwen in het ambulancepersoneel. Het is immers in de eerste plaats aan het medisch geschoolde ambulancepersoneel om een afweging te maken of iemand al dan niet naar het ziekenhuis moet worden vervoerd en kennelijk hadden zij daar in het verleden wel aanleiding toe gezien en nu niet. Tot slot volgt uit het dossier niet – zoals door het Hof bij diens oordeel is betrokken – dat nachthoofd [persoon 11] [verdachte] en [medeverdachte] had aangeraden een ambulance te bellen. Immers heeft [persoon 11] verklaard dat hij heeft gezegd dat, als de politie de situatie niet vertrouwde, een ambulance moest worden gebeld. Juist gelet op de rust die toen bij [slachtoffer] was ingetreden, hadden [medeverdachte] en [verdachte] die mededeling van [persoon 11] niet hoeven opvatten als advies of aanwijzing dat het noodzakelijk was om op dat moment een ambulance te bellen. Uiterlijkheden Ten aanzien van het handelen van [verdachte], op het moment dat werd geconstateerd dat [slachtoffer] korte stotende geluiden maakte, zijn ogen naar achteren waren gedraaid en hij – vervolgens– stuiptrekkende bewegingen maakte, overweegt de rechtbank het volgende. Allereerst acht de rechtbank van belang dat [verdachte] en [medeverdachte] ervan uit zijn gegaan dat bij [slachtoffer] sprake was van psychiatrische problematiek en niet van somatische, ofwel lichamelijke, problemen. Die aanname baseerden zij op de informatie die zij hadden gekregen, gecombineerd met de omstandigheden dat [slachtoffer] door de ambulance niet naar een ziekenhuis maar naar het politiebureau werd gebracht, en dat contact was, dan wel moest worden, opgenomen met de psychiatrische crisisdienst. [verdachte] en [medeverdachte] hebben ook verklaard dat zij geen enkel moment de toestand van [slachtoffer] als levensbedreigend hebben opgevat. Dat laatste heeft ook [persoon 9] verklaard bij de rechter-commissaris. Mede gelet op hetgeen forensisch arts C. Das in zijn brief d.d. 20 november 2008 en ter terechtzitting als getuige-deskundige heeft gezegd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] en [medeverdachte] niet aanmerkelijk nalatig hebben gehandeld door geen medische hulp in te roepen toen [slachtoffer] voornoemde uiterlijkheden vertoonde. Das heeft namelijk in zijn brief geschreven dat het voor leken en medisch personeel moeilijk is om ‘schokkende geluiden’ en ‘stuipbewegingen’ op aard en ernst te beoordelen en dat die symptomen leken niet moeten doen denken aan een dreigende of naderende hartstilstand. Ter terechtzitting heeft Das verklaard dat deze symptomen ook goed kunnen passen bij psychiatrische problematiek, waaronder hij ook categoriseert psychoses als gevolg van drugsgebruik. Kortom: [verdachte] en [medeverdachte] zijn er vanuit gegaan dat [slachtoffer] geen somatische maar psychiatrische problemen had en naar het oordeel van de rechtbank hadden ze daar vanuit mogen (blijven) gaan, ook toen [slachtoffer] stotende geluiden en stuiptrekkende bewegingen maakte, aangezien die uiterlijkheden ook goed kunnen passen bij de aanname dat bij [slachtoffer] alleen sprake was van psychiatrische problematiek. De rechtbank houdt in dit verband ook rekening met hetgeen door Das in zijn brief en ter terechtzitting is gezegd over de bekendheid in Nederland met het ziektebeeld ‘geagiteerd (cocaïne-)delirium’ of ‘excited delirium’. Das heeft namelijk gezegd dat in 2003 in Nederland praktisch geen enkele arts dit ziektebeeld kende. Van politieagenten kan dan al helemaal niet worden verwacht dat zij hieraan denken in een situatie dat iemand voornoemde symptomen heeft. De rechtbank overweegt nog dat ten aanzien van het naar achteren draaien van de ogen niet is gebleken dat dit een symptoom is van fysiek levensgevaar of moet doen denken aan een naderende hartstilstand. Het Hof heeft bij voornoemde beschikking bij zijn oordeel vooral de verklaringen van agente [persoon 9] van belang geacht. Het Hof leidt daaruit af dat er reden is “te veronderstellen dat ook zonder specifieke medische kennis ook voor [verdachte] en [medeverdachte] duidelijk moet zijn geweest dat [slachtoffer] er in toenemende mate ook fysiek slecht aan toe was”. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de eerste verklaring van [persoon 9], die zij bij het onderzoek van de Rijksrecherche heeft afgelegd op 26 augustus 2003. Deze verklaring oordeelt de rechtbank het meest betrouwbaar omdat deze is afgelegd daags na de nacht waarin [slachtoffer] is overleden en niet, zoals de verklaring bij de rechter-commissaris, vier jaar na dato. In die eerste verklaring zegt [persoon 9] dat zij, toen [slachtoffer] stuipbewegingen maakte, tegen [verdachte] en [medeverdachte] heeft gezegd dat het volgens haar niet goed ging met die man en dat er iets moest gebeuren. [persoon 9] heeft verklaard dat ze zei dat zij vond dat een ambulance gebeld moest worden. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat [persoon 9] heeft gezegd dat er een ambulance moest worden gebeld. Ongeacht de vraag of [persoon 9] wel of niet letterlijk heeft gezegd dat er een ambulance gebeld moest worden, moet aan [verdachte] en [medeverdachte] duidelijk zijn geweest dat zij zich zorgen maakte, zo leidt de rechtbank af uit haar verklaring en de verklaringen van [verdachte] bij de Rijksrecherche en de rechter-commissaris, inhoudende dat zij ‘onrustig en ongerust, een beetje paniekerig’ was. De rechtbank oordeelt echter dat [verdachte] en [medeverdachte] haar beoordeling van de situatie niet hadden hoeven over te nemen, aangezien zij als stagiaire werkzaam was in het kader van haar opleiding en dus minder ervaring had met dergelijke verschijnselen c.q. psychiatrische gevallen dan [verdachte] en [medeverdachte]. [persoon 9] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij professioneel noch persoonlijk ervaring had met een dergelijk geval. Het Hof heeft in voornoemde beschikking voorts nog bij zijn oordeel betrokken dat de politieambtenaren die [slachtoffer] in de ambulance hadden vergezeld ([persoon 6] en [persoon 5]) hebben verklaard dat zij de indruk hadden dat [slachtoffer] spoedig lichamelijke medische hulp nodig had. De rechtbank acht dit gegeven niet van belang bij haar oordeel aangezien [persoon 6] en [persoon 5] de toestand van [slachtoffer] in de ambulance hebben beoordeeld omstreeks 22:45 uur. Op dat moment was er naast stuipen bij van [slachtoffer] ook sprake van grote en draaiende ogen, zwaar ademen, hevig zweten en schuim rond de mond. Daarmee is de inschatting van [persoon 6] en [persoon 5] niet relevant voor de vraag naar de toestand van [slachtoffer] rond 24:00 uur die nacht, het moment dat hij stuiptrekkende bewegingen begon te maken. Tot slot overweegt de rechtbank nog dat [verdachte] en [medeverdachte] ook in overige omstandigheden, zoals de omstandigheid dat [slachtoffer] na de stuiptrekkingen weer rustig werd, geen aanleiding hadden hoeven te zien om medische hulp in te roepen, gezien de reeds genoemde geringe bekendheid met het ziektebeeld ‘geagiteerd (cocaïne-)delirium’ ten tijde van het telastegelegde. Conclusie Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande – alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien – niet dat verdachte kan worden verweten dat hij heeft nagelaten tijdig adequate medische hulp in te roepen zoals zowel in het primaire als het subsidiaire feit aan hem wordt verweten. Ten aanzien van de benadeelde partij Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 4. Beslissing ? Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. ? Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Dit vonnis is gewezen door mr. J. Knol, voorzitter, mrs. J.W. Moors en A.M. van der Linden-Kaajan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.F. Zaagsma, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2009.