Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0503

Datum uitspraak2009-01-20
Datum gepubliceerd2009-01-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-001262-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betekening verstekvonnis. Redelijke termijn overschreden, geen compensatie in strafmaat.


Uitspraak

Parketnummer: 24-001262-08 Parketnummer eerste aanleg: 17-040281-03 Arrest van 20 januari 2009 van het gerechtshof te [plaats], meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 30 januari 2004 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1983] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. L.H. Weijer, advocaat te Capelle a/d IJssel. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Van de terechtzitting in eerste aanleg is geen proces-verbaal opgemaakt. Daarom kan het hof niet beoordelen of het onderzoek in eerste aanleg overeenkomstig de wet heeft plaatsgevonden en of het vonnis aan de wettelijke eisen voldoet. Het vonnis zal om deze reden worden vernietigd en het hof zal opnieuw recht doen. Tenlastelegging Na verbeterde lezing van de tenlastelegging is aan verdachte ten laste gelegd dat: feit 1: hij op of omstreeks 12 maart 2003, te of bij [plaats], (in elk geval) in de gemeente [gemeente]l en/of te [plaats], in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets (merk Yamaha) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; feit 2: hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2003 tot en met 11 maart 2003, te [plaats], in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een vlag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (het bedrijf) [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); feit 3: hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2003 tot en met 1 februari 2003, te [plaats], in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een (personen)auto, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen (personen)auto onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met zijn mededader(s), althans alleen opzettelijk een ruit van die (personen)auto heeft vernield en/of (vervolgens) (via de ontstane opening) een portier van die (personen)auto heeft ontgrendeld en/of (vervolgens) in die (personen)auto is gaan zitten en/of (vervolgens) een bak(je)/kap (van de bedrading) onder het stuur heeft losgetrokken, waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: feit 1: op 12 maart 2003, te [plaats] en te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander een bromfiets (merk Yamaha) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die bromfiets wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; feit 2: in de periode van 10 maart 2003 tot en met 11 maart 2003, te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een vlag, toebehorende aan het bedrijf [bedrijf]; feit 3: op 31 januari 2003, te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een personenauto, toebehorende aan [benadeelde], en die weg te nemen personenauto onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader opzettelijk een ruit van die personenauto heeft vernield en vervolgens via de ontstane opening een portier van die personenauto heeft ontgrendeld en vervolgens in die personenauto is gaan zitten en vervolgens een kap van de bedrading onder het stuur heeft losgetrokken, waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: feit 1: medeplegen van opzetheling; feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen; feit 3: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. Strafbaarheid Verdachte is strafbaar. Strafuitsluitingsgronden zijn niet aanwezig. Strafmotivering Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich door samen met een ander te rijden op een gestolen bromfiets schuldig gemaakt aan medeplegen van opzetheling. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging van een vlag en een poging tot diefstal door middel van braak in vereniging van een personenauto. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de rechthebbenden en hen overlast bezorgd. Uit een uittreksel uit de justitiƫle documentatie d.d. 12 november 2008 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook diefstallen. Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Van overschrijding van de redelijke termijn kan sprake zijn indien op grond van artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering een verstekmededeling moet worden betekend en het Openbaar Ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht. Het hof overweegt dat het verstekvonnis in eerste aanleg dateert van 30 januari 2004. Dit vonnis is ruim vier jaar later, namelijk op 24 april 2008, aan verdachte in persoon betekend. Uit de in het dossier aanwezige akte van uitreiking van de mededeling uitspraak d.d. 10 maart 2004, blijkt dat destijds geen uitreiking aan verdachte in persoon heeft plaatsgevonden. Blijkens die akte heeft uitreiking aan de griffier van de rechtbank plaatsgevonden op 18 maart 2004 omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Uit het strafdossier blijkt niet dat het openbaar ministerie nadien nadere activiteiten heeft ondernomen ter betekening van de verstekmededeling, totdat op 24 april 2008 het verstekvonnis d.d. 30 januari 2004 aan verdachte in persoon is betekend. Het voorgaande brengt mee dat de betekening van de verstekmededeling niet is geschied met inachtneming van de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde regels, zodat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Nu verdachte in de loop van 2003 naar Spanje is vertrokken en geen adres heeft gemeld bij de vertrekkende gemeente waar hij bereikbaar was voor justitie, zal het hof volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden en zal er op die grond geen compensatie plaatsvinden in de strafmaat. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij in 2003 naar Spanje is vertrokken om te breken met zijn criminele verleden. Verdachte heeft verklaard daarin te zijn geslaagd, hetgeen ook steun vindt in het voornoemde verdachte betreffende uittreksel uit de justitiƫle documentatie. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zijn leven in Nederland sinds zijn terugkeer in januari 2008 op orde heeft. Verdachte heeft werk, een vriendin met wie hij samenwoont en zelfstandige woonruimte. Gelet op deze omstandigheden zal het hof de advocaat-generaal niet volgen in diens eis om een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen voor deze in 2003 gepleegde feiten. Bezien in het licht van de huidige levensomstandigheden zal het hof aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te noemen duur opleggen. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c (oud), 22d, 45 (oud), 47, 57 (oud), 63 (oud), 310, 311 (oud) en 416 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast; beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit arrest is aldus gewezen door mr. S.H. Wachter, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. H.M. Poelman, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.