Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0570

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-001536-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 8 lid 2 sub a Wegenverkeerswet 1994. Verdachte is wegens rijden onder invloed van alcohol veroordeeld tot een geldboete van € 500, te betalen in termijnen. Redelijke termijn overschreden, compensatie in strafmaat.


Uitspraak

Parketnummer: 24-001536-08 Parketnummer eerste aanleg: 07-090444-04 Arrest van 21 januari 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 januari 2005 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1977] te [geboorteplaats], thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte, mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen. Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard nu de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. Hij heeft hiertoe - kort gezegd - aangevoerd dat, nu de betekening van het verstekvonnis van 7 januari 2005 niet heeft plaatsgevonden, de redelijke termijn waarbinnen de betekening had moeten plaatsvinden is overschreden. Daarnaast zou niet duidelijk zijn geworden waarom na 8 maart 2005 niet is geprobeerd het vonnis alsnog te betekenen. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Niet is gebleken dat het verstekvonnis van 7 januari 2005 rechtsgeldig is betekend. Het hof is van oordeel dat het tijdsverloop, gerekend vanaf de uitspraak op 7 januari 2005, zodanig lang is dat dit als onredelijk in de zin van artikel 6 van het EVRM moet worden aangemerkt. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen. In het licht van de jurisprudentie (HR 17 juni 2008, NJ 2008/358) leidt deze vertraging echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman in zoverre. Het hof zal bij de strafoplegging echter wel rekening houden met voormelde onredelijke vertraging in de vervolging. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het verdachte ten laste gelegde bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis en hem voorwaardelijk de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden zal ontzeggen, met een proeftijd van twee jaren. Bij de hoogte van de gevorderde straf heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 31 januari 2004 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 520 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. (art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994) Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat: hij op 31 januari 2004 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 520 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van verdachte. Het hof heeft tevens rekening gehouden met verdachtes financiële draagkracht, voor zover deze ter zitting is gebleken. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het navolgende. Verdachte heeft op 31 januari 2004 in de gemeente [gemeente] een auto bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Het alcoholgehalte van zijn adem bedroeg 520 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Door in die toestand aan het verkeer deel te nemen heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2008 is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. Die eerdere veroordelingen hebben verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw straf een strafbaar feit te plegen. Het voorgaande in beschouwing genomen, acht het hof de in eerste aanleg opgelegde straf, een geldboete van € 550,-, een passende bestraffing. Tegenover het vorenoverwogene staat echter dat er in het onderhavige geval sprake is van 'undue delay'. Het hof zal met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening houden en de straf matigen tot een geldboete van € 500,-, te voldoen in vijf maandelijkse termijnen van elk € 100,-. Gelet op het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte nadien niet meer is vervolgd ter zake van soortgelijke delicten acht het hof oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, niet meer op zijn plaats. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 23 (oud), 24 (oud), 24a (oud), 24c (oud) en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 (oud) en 176 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van vijfhonderd euro; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in vijf opeenvolgende éénmaandelijkse termijnen elk groot honderd euro. Dit arrest is aldus gewezen door mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. W. van Houtum, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. Van Houtum voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.