
Jurisprudentie
BH0616
Datum uitspraak2008-12-18
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/6711 AW-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/6711 AW-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat er niet een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Dit geldt zowel de vraag of de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim als de vraag of betrokkene een verbetertraject had dienen te krijgen voordat hem een ontslag verleend had mogen worden wegens ongeschiktheid voor de functie. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond om de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen.
Uitspraak
08/6711 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 oktober 2008, 08/104 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
verzoeker
Datum uitspraak: 18 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2008. Namens verzoeker zijn verschenen mr. M.T.J.H. Berns, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, die zich liet bijstaan door mr. C.Th.J.M. de Ruwe, voormalig interimhoofd bij de gemeente Maasdriel, en D.A. Goossen, werkzaam bij de gemeente Maasdriel. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.F. van Norel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoeriger weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De voorzieningenrechter volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene is sinds 1976 aangesteld geweest bij de (rechtsvoorgangers van) verzoeker, laatstelijk in de buitendienstfunctie van [naam functie]. In opdracht van verzoeker heeft Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. in de periode van
22 januari 2007 tot en met 20 maart 2007 onderzoek gedaan naar de werktijdbesteding van betrokkene door hem gedurende een aantal dagen overdag te observeren in de uren waarin hij niet in het gemeentehuis was en door het gebruik van zijn computer in het gemeentehuis te registeren. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt waarmee betrokkene is geconfronteerd.
1.2. Na een voornemen daartoe en een door betrokkene gegeven verantwoording is betrokkene bij besluit van 11 juli 2007 met ingang van 1 augustus 2007 ontslag verleend, primair bij wijze van straf en subsidiair wegens ongeschiktheid voor de functie anders dan op grond van ziekten of gebreken. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van 4 december 2007 ongegrond verklaard.
Het verweten plichtsverzuim betreft kort samengevat het door betrokkene bij herhaling verrichten van privé-activiteiten onder werktijd en deze in de aanwezigheidsregistratie verantwoorden als werktijd, het door hem veelvuldig bezoeken van niet-werkgerelateerde internetsites en het gebruikmaken van de computer op de werkplek voor het verrichten van privé-activiteiten en het bespreken van OR- en GO-aangelegenheden met een oud-gemeentesecretaris.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verzoeker opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De rechtbank zag in nagenoeg alle door verzoeker aan het strafontslag ten grondslag gelegde gedragingen plichtsverzuim, maar was van oordeel dat de opgelegde straf daaraan onevenredig was. Ook het ongeschiktheidsontslag hield bij de rechtbank geen stand onder meer vanwege het ontbreken van een geboden verbeterkans.
2.1. Verzoeker is van mening dat de aangevallen uitspraak niet en het bestreden besluit wel in rechte stand kan houden. Het verzoek om voorlopige voorziening is erop gericht dat verzoeker de aangevallen uitspraak niet hoeft uit te voeren. Verzoeker acht welhaast onvermijdelijk dat uitvoering van de aangevallen uitspraak inhoudt dat het dienstverband met betrokkene hersteld wordt. Verzoeker acht dit ongewenst, omdat hij elk vertrouwen in betrokkene als buitendienstmedewerker heeft verloren, nu deze niet over de vereiste betrouwbaarheid en integriteit beschikt en omdat de integriteit van de gemeente op het spel staat.
2.2. Betrokkene betreurt dat van de zijde van verzoeker ongemotiveerd niet is ingegaan op zijn verzoek om te trachten op basis van de aangevallen uitspraak in overleg tot een oplossing te komen. Hij ziet geen grond voor schorsing van de aangevallen uitspraak. Hij acht de hem verweten gedragingen geen plichtsverzuim en voor zover daarover ten aanzien van enkele gedragingen anders geoordeeld zou worden, niet van een zodanige ernst dat ontslag gerechtvaardigd zou zijn.
3. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
3.3. Gelet op het feit dat uitvoering van de aangevallen uitspraak impliceert dat het dienstverband met betrokkene moet worden hersteld, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door verzoeker wordt aangegeven een voldoende spoedeisend belang gelegen. De voorzieningenrechter zal antwoord moeten geven op de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak, voor zover in hoger beroep aangevochten, niet in stand zal blijven. De beantwoording van die vraag vergt een onderzoek en een afweging die pas in de bodemprocedure ten volle kunnen geschieden. In het kader van de het onderhavige verzoek komt de voorzieningenrechter tot de volgende afweging.
3.3.1.De Voorzieningenrechter neemt veronderstellerderwijs het standpunt van verzoeker over dat alle concreet aan betokkene verweten gedragingen de kwalificatie plichtverzuim verdienen. Hij is verder, in algemene termen, van oordeel dat verzoeker de integriteit van ambtenaren terecht belangrijk acht en dat dit voor ambtenaren in buitendienstfuncties in grotere mate aan de orde kan zijn. Ook kan de voorzieningenrechter onderschrijven dat het in werktijd in omvangrijke mate verrichten van privé-activiteiten zonder meer een ernstig te nemen plichtsverzuim is. Hij acht echter hier het door verzoeker een en ander maal benadrukte zeer ernstige integriteitstekort te zwaar aangezet, gegeven de aard van sommige verweten gedragingen.
3.3.2. Daarbij komt dat de omvang en de daaraan te relateren ernst van het verweten plichtsverzuim hier vooral bepaald worden door het herhaaldelijk verrichten van de bedoelde privé-activiteiten in de onderzochte periode, terwijl het naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van verzoeker had behoren te liggen om na het vermoeden dan wel na een eerste vaststelling van een dergelijke activiteit en van de onjuiste registratie daarvan betrokkene te wijzen op de onjuistheid van zijn gedrag, hem de wacht aan te zeggen en / of hem een (eventueel zware, maar nog niet de zwaarste) disciplinaire maatregel op te leggen. In plaats daarvan heeft verzoeker betrokkene langdurig laten volgen en hem op die wijze keer op keer in de fout zien gaan zonder een signaal af te geven over de onjuistheid van zijn gedrag of corrigerend op te treden, terwijl er geen goede redenen waren om dat optreden nog achterwege te laten.
3.3.3. De voorzieningenrechter kan betrokkene niet als een “gewaarschuwd man” aanmerken. De aanwijzingen uit 1993 en 1997 betroffen heel specifieke aangelegenheden en liggen in een ver verleden. De gedingstukken laten met betrekking tot de tien daarop volgende jaren geen signalen aan betrokkene zien over als plichtsverzuim te kwalificeren onjuist gedrag. De beoordeling over de periode januari 2004 tot en met mei 2005 was weliswaar een waarschuwing aan betrokkene maar deze was gericht op de onvoldoende beoordeling van de inhoud van de verrichte werkzaamheden, hetgeen niet op één lijn gesteld kan worden met een waarschuwing voor gedragingen die als plichtsverzuim moeten worden aangemerkt. De in het gespreksverslag bij die beoordeling vermelde aanwijzing aan betrokkene dat hij correct moet in- en uitklokken tussen de middag, maakt het vorenstaande niet anders. In de verslagen van het gesprek met betrokkene in verband met de beoordeling van 17 januari 2007 en van een bespreking met de opzichters openbare werken op 6 maart 2007 zijn evenmin aanwijzingen te vinden voor aandacht voor als plichtsverzuim te beschouwen onjuiste handelwijzen van betrokkene.
3.4. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat er niet een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Dit geldt zowel de vraag of de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim als de vraag of betrokkene een verbetertraject had dienen te krijgen voordat hem een ontslag verleend had mogen worden wegens ongeschiktheid voor de functie.
De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond om de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen.
4. De voorzieningenrechter acht ten slotte termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurswet verzoeker te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 322,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af;
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,-, te betalen door de gemeente Maasdriel.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 december 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen
(get.) K. Moaddine
RH