Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0621

Datum uitspraak2008-12-22
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/6334 AW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. Gebreken aan een primair besluit kunnen in bezwaar worden hersteld. In dat kader kan een motivering in bezwaar nader worden aangevuld met de uitslag van een medisch onderzoek. Aan verzoeker kan gevraagd worden zijn medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek.


Uitspraak

08/6334 AW-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker), in verband met het hoger beroep van: verzoeker tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 28 juli 2008, 08/1469 en 08/1628 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoeker en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: minister) Datum uitspraak: 22 december 2008 I. PROCESVERLOOP Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2008. Namens verzoeker is verschenen mr. S. van Steenwijk, advocaat te Utrecht. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Limon, werkzaam bij het Korps landelijke politiediensten (hierna: Klpd). II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Verzoeker is sinds 1 oktober 1967 in dienst van de minister en laatstelijk werkzaam bij het Klpd. Bij besluit van 5 september 2007 (hierna: ontslagbesluit) heeft de minister aan verzoeker met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Verzoeker heeft tegen het ontslagbesluit bezwaar gemaakt. De Bezwarenadviescommissie inzake personele aangelegenheden Klpd heeft de minister geadviseerd een medisch onderzoek te (laten) verrichten naar een eventuele medische oorzaak van de ongeschiktheid van verzoeker. Naar aanleiding van dit advies heeft de minister verzoeker gevraagd mee te werken aan een medisch onderzoek. Hierop heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij geen aanleiding ziet om mee te werken aan een medisch onderzoek omdat hij is ontslagen. De minister heeft het bezwaar van verzoeker tegen het ontslagbesluit bij besluit van 11 april 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven en verzoekt het ontslagbesluit op te schorten totdat in de hoofdzaak is beslist. Daartoe voert verzoeker aan dat, nu de minister pas in bezwaar heeft besloten een medisch onderzoek te laten verrichten, het ontslagbesluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De minister had volgens verzoeker het ontslagbesluit moeten opschorten of intrekken alvorens hij een medisch onderzoek wilde laten verrichten. Verzoeker heeft in de procedure bij de voorzieningenrechter van de rechtbank zich bereid verklaard alsnog een medisch onderzoek te laten ondergaan en vindt het niet reëel dat daaraan voorbij is gegaan. Ten aanzien van het spoedeisend belang bij schorsing van de werking van de aangevallen uitspraak heeft verzoeker gesteld dat hij in financiële nood verkeert omdat hem geen werkloosheidsuitkering wordt verstrekt. Inmiddels heeft hij zijn huis moeten verkopen en leeft hij van zijn spaargeld. 4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 4.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak. 4.3. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang. De voorzieningenrechter moet derhalve antwoord geven op de vraag of een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. 4.4. De voorzieningenrechter kan zich verenigen met de overweging in de aangevallen uitspraak dat gebreken aan een primair besluit in bezwaar kunnen worden hersteld. In dat kader kan een motivering in bezwaar nader worden aangevuld met, zoals bijvoorbeeld in het onderhavige geval, de uitslag van een medisch onderzoek. Zo heeft de minister in de bezwarenprocedure alsnog aan verzoeker kunnen vragen om zijn medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek. Daartoe is niet vereist dat de minister het ontslagbesluit eerst intrekt of opschort. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 10 augustus 2006, LJN AY6543. De medische stukken die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek en het hoger beroep heeft ingediend kunnen, nog afgezien van de inhoud van die stukken, hierin geen wijziging brengen. Het vorenstaande kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet leiden tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit in zoverre niet in rechte stand zouden kunnen houden. 5. Gezien het vorenoverwogene komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb niet voor toewijzing in aanmerking komt. 6. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af. Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 december 2008. (get.) M.C. Bruning. (get.) M.B. de Gooijer. RH