
Jurisprudentie
BH0629
Datum uitspraak2009-01-23
Datum gepubliceerd2009-01-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825283-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/825283-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Een werkstraf voor de duur van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen (promis)
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825283-08
Datum uitspraak: 23 januari 2009
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 januari 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 december 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Eindhoven met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, Neckerspoel, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1], welk geweld
bestond uit het
- (met kracht) duwen tegen het lichaam van [slachtoffer1], tengevolge waarvan [slachtoffer1] ten val is gekomen en/of
- (vervolgens) terwijl [slachtoffer1] op de grond lag, meermalen, althans eenmaal,
(met kracht (met gebalde vuist) slaan en/of (met geschoeide voet) schoppen
tegen het hoofd en/of gezicht, in elk geval het lichaam van [slachtoffer1].
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn:
1. Het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche, met dossiernummer PL2233/08-004120, afgesloten op 31 mei 2008, aantal doorgenummerde bladzijden: 50 (hierna verder genoemd p.v.)
Vaststaande feiten.
Op 30 april 2008 is [slachtoffer1] te Eindhoven aan de openbare weg Neckerspoel eenmaal door [medeverdachte1] tegen het hoofd geschopt, terwijl [slachtoffer1] op de grond lag. Nadien is geconstateerd dat de kaak van [slachtoffer1] meervoudig gebroken is1 2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de raadsman heeft verdachte niet deelgenomen aan het tegen [slachtoffer1] uitgeoefende geweld, maar heeft verdachte slechts mensen weggeduwd. De raadsman acht het niet uitgesloten dat verdachte daarbij [slachtoffer1] een duw heeft gegeven, maar volgens hem staat niet vast dat [slachtoffer1] daardoor is gevallen. De raadsman is daarom van mening dat het feit niet bewezen kan worden. Voor het geval dat de rechtbank de raadsman niet volgt in zijn betoog, verzoekt hij de verbalisanten als getuigen te doen horen.
Het oordeel van de rechtbank.
De verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] hebben waargenomen dat [slachtoffer1] door twee mannen, te weten verdachte en [medeverdachte1], werd aangevallen en daarbij werd geschopt. Voorts heeft verbalisant [verbalisant2] gezien dat verdachte [slachtoffer1] duwde waardoor deze ten val kwam. Beide verbalisanten hebben ook gezien dat [medeverdachte1] en verdachte [slachtoffer1] sloegen terwijl hij op de grond lag en dat [medeverdachte1] hem in het gezicht schopte. [slachtoffer1] probeerde zich volgens de verbalisanten te verdedigen, maar dit lukte maar gedeeltelijk. Voorts hebben zij waargenomen dat [slachtoffer1] daarna flink uit het gezicht bloedde en dat de kaak van hem scheef stond3. [slachtoffer1] heeft verklaard dat hij een doffe knal in gezicht voelde toen hij op de grond lag en dat hij toen ook voelde dat er iets met zijn kaak niet goed was4. De [getuige1] heeft gezien dat [slachtoffer1] door verdachte en [medeverdachte1] werd geslagen en dat [slachtoffer1] op het moment dat hij op de grond lag een schop kreeg5.
Op grond van hetgeen onder ‘vaststaande feiten’ is overwogen en deze verklaringen en deze bevindingen van de verbalisanten in onderlinge samenhang en verband bezien is de rechtbank van oordeel dat het feit wettig en overtuigend is. Hieruit blijkt dat verdachte niet alleen heeft geduwd, maar dat hij ook samen met medeverdachte [medeverdachte1] het slachtoffer [slachtoffer1] heeft geslagen. Dit betekent dat verdachte opzet heeft gehad op de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer1] en daarin ook een wezenlijk aandeel heeft gehad. Dat de medeverdachte [medeverdachte1] en de [getuige1] hebben verklaard niet gezien te hebben dat verdachte heeft deelgenomen aan het geweld rechtvaardigt, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen andere conclusie.
Het verzoek van de verdediging om beide verbalisanten te horen zal de rechtbank niet inwilligen. De verdediging heeft de noodzaak van dit nadere verhoor niet nader onderbouwd en ook overigens is de rechtbank de noodzaak ervan niet gebleken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 30 april 2008 te Eindhoven met een ander op de openbare weg, Neckerspoel,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1], welk geweld bestond uit het
met kracht duwen tegen het lichaam van [slachtoffer1], tengevolge waarvan [slachtoff[slachtoffer1] ten val is gekomen en slaan en met geschoeide voet schoppen tegen het gezicht van [slachtoffer1].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27,
36f, 141.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt op te leggen:
- een werkstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek voorarrest;
- een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- oplegging van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 775,-- subsidiair 15 dagen hechtenis en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 775,--, betreffende materiële kosten (kleding € 100,--, reiskosten € 75,-- en voeding € 100,--) en immateriële schade
€ 500,--, een en ander als voorschot.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar eis er rekening mee gehouden dat verdachte [slachtoffer1] niet de trap in het gezicht heeft gegeven, waardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, en anderzijds dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft deelgenomen aan de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer1]. Weliswaar dient [medeverdachte1] meer dan verdachte als de initiator van het geweld te worden beschouwd, maar dit neemt niet weg dat verdachte zich ook aan het geweld schuldig heeft gemaakt. Verdachte had zich daarvan dienen te distantiëren, hetgeen hij heeft nagelaten. De rechtbank rekent verdachte dit aan. De rechtbank merkt hierbij wel op dat zij het van belang acht dat het niet verdachte is geweest die [slachtoffer1] liggend op de grond tegen het gezicht heeft geschopt, waardoor het ernstige letsel is ontstaan. Toch is de rechtbank gelet op de ernst van het feit van mening dat een werkstraf en een gevangenisstraf van na te melden duur gerechtvaardigd is. De rechtbank houdt er hierbij rekening mee dat verdachte blijkens het uittreksel justitiële documentatie in 2003 is veroordeeld wegens mishandeling.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het voorlichtingsrapport d.d. 9 september 2008 van de reclassering, waarin wordt geadviseerd om verdachte een werkstraf op te leggen. De rechtbank acht een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek voorarrest, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Bij de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank er ook rekening mee dat verdachte getracht heeft het slachtoffer zijn excuses aan te bieden
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
De raadsman stelt dat de gevorderde schadevergoeding betrekking heeft op de gevolgen van de trap tegen het gezicht van het slachtoffer [slachtoffer1]. Nu deze schop niet in de tenlastelegging van verdachte is opgenomen kan verdachte volgens de raadsman niet tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade worden veroordeeld. Voorts stelt de raadsman dat het voor verdachte niet te voorzien was dat [medeverdachte1] de trap zou geven. Ook op deze grond kan volgens de raadsman de gevorderde schadevergoeding niet worden toegewezen.
De rechtbank kan de raadsman hierin niet volgen. Uit hetgeen hiervoor onder de rubriek
“ De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan” door de rechtbank is overwogen volgt dat verdachte zich samen met [medeverdachte1] schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer1], waaronder het schoppen tegen zijn gezicht. Dit is verdachte ook ten laste is gelegd. Dit betekent dat verdachte op de voet van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [slachtoffer1] door dit gezamenlijke geweld en in het bijzonder de trap tegen zijn gezicht heeft geleden. Hier doet niet aan af dat feitelijk [medeverdachte1] en niet verdachte de trap tegen het gezicht van [slachtoffer1] heeft gegeven, waardoor het letsel is ontstaan, en dat dit voor verdachte niet voorzienbaar was.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten aan materiële schade ter zake kleding € 100,--, reiskosten € 75,-- en voeding € 100,-- en aan immateriële schade € 500,--, het een en ander als voorschot.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel (hoofdelijk) opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overige onderdelen van haar vordering (gederfde inkomsten, horloge en restant materiële schade en restant immateriële schade), aangezien deze niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven,
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De rechtbank:
verklaart verdachte hiervoor strafbaar,
legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en);
Werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek
overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 775,00 subsidiair 15 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1] van een bedrag van € 775,-- (zegge:
zevenhonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen
door 15 dagen hechtenis.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer1] van een bedrag van in totaal
€ 775,-- (zegge: zevenhonderdvijfenzeventig euro), als voorschot. Voornoemd bedrag
betreft immateriële schade EUR 500,-- en materiële schade EUR 275,-- kleding (€ 100,--),
reiskosten (€ 75,--) en extra voeding (€ 100,--).
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd
voorzover hij of (een van) zijn mededader (s) heeft/hebben voldaan aan een van
de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J. Appelhof, voorzitter,
mr. J.J.H. Bruggink en mr. E.M.J. Raeijmaekers, leden,
in tegenwoordigheid van L.M. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 23 januari 2009.
1 proces-verbaal van aanhouding verdachte p. 24, proces-verbaal van aangifte p. 31-32, een geschrift te weten de schriftelijke verklaring d.d. 14 mei 2008 van kaakchirurg [kaakchirurg] p. 50 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
2 proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte1] p. 42
3 proces-verbaal van aanhouding verdachte p. 23.
4 proces-verbaal van aangifte p. 31-32.
5 proces-verbaal van verhoor [getuige1], p. 34-35.