Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0643

Datum uitspraak2008-12-23
Datum gepubliceerd2009-01-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/840011-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

drugssmokkel; art. 2 en 10a Opiumwet; medeplegen; voorbereidingshandelingen; medewerker Schiphol; verweer vormverzuimen verworpen De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem veroordeelt verdachte (een medewerker van Schiphol) wegens medeplegen van opzettelijke invoer van cocaïne (meermalen gepleegd) en voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging dat sprake zou zijn van onherstelbare vormverzuimen en ontoelaatbare druk op verdachte tijdens de verhoren.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/840011-08 Uitspraakdatum: 23 december 2008 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 september, 25 november 2008 en 9 december 2008 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] (Nigeria), wonende te [adres], thans gedetineerd in de PI Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: Feit 1 hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 november 2007 tot en met 23 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (meermalen), (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (telkens) al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te weten: -op of omstreeks 29 november 2007, een grote hoeveelheid cocaïne (zaaksdossier B2) en/of -op of omstreeks 12 december 2007, ongeveer 4.010 gram cocaïne (zaaksdossier B3) en/of -op of omstreeks 23 januari 2008, ongeveer 765 gram cocaïne (zaaksdossier B7) en/of ongeveer 2.979 gram cocaïne (zaaksdossier B8). Feit 2 hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 november 2007 tot en met 23 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam en/of te Zaandam en/of te Almere, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (telkens) voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) - één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of - zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of - voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en) hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) daartoe - (meermalen) met elkaar en/of met opdrachtgevers uit het buitenland telefonisch contact gehad en/of - (meermalen) afspraken gemaakt en/of overleg gehad met elkaar over het uit één of meer vliegtuig(en) halen van verdovende middelen en/of - (meermalen) inlichtingen ingewonnen en/of verstrekt en/of - (meermalen) elkaar ontmoet en/of - zich als werknemer van Asito en/of KLM en/of CSU, al dan niet tijdens werktijd, beschikbaar gesteld en/of (vervolgens) gehouden om (meermalen) verdovende middelen uit (één of meer) vliegtuig(en) op de luchthaven Schiphol te halen en/of - foto’s voorhanden gehad van verbergplekken in vliegtuigen; - versnijdingsmateriaal voorhanden gehad, te weten (bruto) ongeveer 1.412 gram fenacetine. 2. Voorvragen De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zowel ten aanzien van feit 1 als feit 2 de dagvaarding nietig is, omdat -behoudens het onderdeel in feit 2 dat verdachte foto’s voorhanden heeft gehad van verbergplekken in vliegtuigen - de tenlastelegging onvoldoende feitelijk omschreven is. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 voldoende feitelijk is welk verwijt verdachte wordt gemaakt, te weten - kort gezegd- het medeplegen van de diverse drugstransporten in de genoemde periode. De rechtbank is voorts van oordeel dat in feit 2 van de tenlastelegging de verdenking van overtreding van het voorschrift van artikel 10a van de Opiumwet voldoende duidelijk en feitelijk is omschreven, waarmee de tenlastelegging voldoet aan de eisen die door artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv.) worden gesteld. Ook de omstandigheid dat wellicht in de diverse zaaksdossiers aanwijzingen te vinden zouden kunnen zijn voor voorbereidingshandelingen van meer transporten in de tenlastegelegde periode dan de onder 1 genoemde transporten en de officier van justitie voor de zitting reeds kenbaar heeft gemaakt zich in feit 2 te zullen beperken tot de voorbereidingshandelingen van de onder 1 genoemde transporten betekent niet dat daarmee de tenlastelegging onder feit 2 niet zou voldoen aan de eisen van voormeld artikel. Gelet op het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting was ook voldoende duidelijk waartegen verdachte zich had te verdedigen en is verdachte niet in zijn verdediging geschaad door deze wijze van ten laste leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ook overigens geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs 3.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vormverzuimen, laat staan zodanige dat die zouden moeten leiden tot bewijsuitsluiting of strafvermindering. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak voorzover betreffende de invoer op 23 januari 2008 van 2979 gram cocaïne (zaaksdossier B8) en voorts tot bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 voor het overige. 3.2 Standpunt van de verdediging Door de verdediging is allereerst bepleit dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen, die op grond van art. 359a Sv. dienen te leiden tot bewijsuitsluiting van de telefoontaps en van alle daardoor verkregen bewijzen, zodat algehele vrijspraak moet volgen; subsidiair is strafvermindering op diezelfde grond bepleit. Hiertoe is - kort gezegd- aangevoerd: 1. bij de start van het onderzoek is uitgegaan van niet recente CIE-informatie, die niet nader is onderzocht en niet ondersteund werd door andere bronnen, zodat niet op basis van deze informatie de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] getapt hadden mogen worden; dit bewijs is derhalve onrechtmatig verkregen; 2. de tapmachtigingen op [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en vervolgens op [medeverdachte 3], die overigens geen van drieën zijn vervolgd, zijn onrechtmatig verleend, aangezien in de aanvraag obiectief verifieerbaar onjuiste gegevens, althans suggestieve gegevens zijn vermeld en een terzake doend stuk, de z.g. BPS-mutatie ten onrechte niet bij de aanvraag voor de tap op [medeverdachte 3] is bijgevoegd; de rechter-commissaris is hierdoor misleid en indien de rechter-commissaris goed en volledig geïnformeerd zou zijn geweest dan zouden de gevraagde machtigingen in redelijkheid niet zijn afgegeven; ditzelfde geldt voor de verlengingen van de ten aanzien van voormelde verdachten verleende tapmachtigingen; 3. [medeverdachte 4] is in beeld gekomen door tapgesprekken met [medeverdachte 2], waaronder een tapgesprek waarin volgens verbalisanten over ‘hot thing’ gesproken wordt hetgeen vermoedelijk zou duiden op een plaats in een vliegtuig om verdovende middelen te verbergen; volgens de raadsman is zeker niet gesproken over ’hot thing’ en is ten onrechte en op onjuiste gronden een tapmachtiging jegens verdachte [medeverdachte 4] verleend. Aangezien verdachte in beeld is gekomen via de taps op voornoemde medeverdachten, kan hij zich beroepen op de onrechtmatigheid van de verleende machtigingen, aldus de raadsman. Dit leidt tot de conclusie dat bij bewijsuitsluiting van de taps onvoldoende bewijs voorhanden is voor het aan verdachte ten laste geleegde, zodat hij dient te worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman bepleit dat al hetgeen verdachte tijdens de verhoren op 5 maart 2008 heeft verklaard van het bewijs moet worden uitgesloten op grond van het feit dat verdachte niet tijdig bijstand van een raadsman heeft gekregen en hij tijdens de verhoren onder druk is gezet door de verhorende verbalisanten. Hiertoe is - kort samengevat-aangevoerd dat - ondanks het feit dat tijdig aan de piketcentrale een fax is gestuurd - verdachte pas op 5 maart 2008 in de avond bezoek gehad van een advocaat. Dit was te laat, zeker nu verdachte reeds tijdens het eerste verhoor op 5 maart 2008 had aangegeven bijstand te wensen van een gekozen raadsman, [advocaat]. Dit is ten onrechte niet in het proces-verbaal opgenomen. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar jurisprudentie van het EHRM, zoals de zaken Averill/Engeland (NJB 2000, 33, p. 1631) en John Murray/Engeland (NJ 1996, 725). Voorts is aangevoerd dat verdachte tijdens de verhoren door de verbalisanten op 4 en 5 maart 2008 onder druk is gezet in die zin dat als hij geen verklaring zou afleggen over één van de medeverdachten ze hem tot hoofdverdachte zouden maken. Daarbij was de toon agressief, boos en treiterend en zouden de verbalisanten een handgebaar hebben gemaakt. Dat – zoals door de officier van justitie gesteld – hetgeen verdachte op 5 maart 2008 heeft verklaard betrouwbaar is nu het overeenkomt met verklaringen van medeverdachten, gaat volgens de raadsman niet op, aangezien in het proces-verbaal van 5 maart 2008 van 10.00 uur niet is opgenomen waaruit de door de verbalisanten aan verdachte voorgehouden samenvatting bestond, zodat uit dit proces-verbaal niet is af te leiden dat verdachte hetgeen hij heeft verklaard, uit eigen wetenschap wist of dat hij dit heeft vernomen van de verbalisanten. De raadsman heeft tevens betoogd dat aan het resultaat van de stemherkenningen geen dan wel niet zonder meer bewijswaarde toekomt, nu deze stemherkenningen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daartoe wordt aangevoerd dat de stemherkenningen zijn uitgevoerd door tolken en niet door deskundigen, bijvoorbeeld van het NFI . Weliswaar is er een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal maar niet de opsporingsambtenaren hebben verklaard dat zij verdachten via stemherkenning hebben waargenomen, maar de tolken. Daarnaast is onduidelijk welke referentie in het kader van de stemherkenning is gebruikt. Uit de vergissing die ten aanzien van het tapgesprek van 17 december 2007 t.a.v. [medeverdachte 5] heeft plaatsgevonden blijkt ook dat de stemherkenningen niet betrouwbaar zijn. De raadsman heeft nog aangegeven dat de bewijswaarde van stemherkenning met name ten aanzien van de gesprekken met de telefoonnummers eindigend op -3605 en -9721 van belang is, aangezien die toestellen niet bij verdachte zijn aangetroffen en de naam van verdachte in die gesprekken niet valt. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat in zaaksdossier B2 géén cocaïne is aangetroffen en er derhalve geen bewijs aanwezig is voor deze invoer. Niet vastgesteld kan immers worden dat daadwerkelijk verdovende middelen in het vliegtuig hebben gezeten; het kan ook om een proefzending zijn gegaan en ook dan staat niet vast dat de proefzending daadwerkelijk cocaïne bevatte. 3.3 Oordeel van de rechtbank De rechtbank verwerpt het verweer met betrekking tot de onherstelbare vormverzuimen en overweegt daartoe het volgende. In maart 2007 is, zo blijkt uit het CIE-procesverbaal van 24 juli 2007 (E 6.1) van meerdere informanten informatie binnengekomen betreffende medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die beide werkzaam waren bij Asito op Schiphol en zich bezig zouden houden met invoer van cocaïne. De aan de verbalisant bekende achtergrond van de informatie - bezien in samenhang met de door de informanten aangedragen gegevens- leidt voor hem tot de conclusie dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt. De informatie is nader onderzocht in die zin dat gegevens omtrent naam, geboortedatum en woonplaats zijn verkregen/geverifieerd en gelet op de overige inhoud van het proces-verbaal en het oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de informatie was er voldoende grond om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Vervolgens is de vraag of deze informatie ook voldoende was om het dwangmiddel van het tappen van de telefoon van de twee in de CIE-informatie genoemde personen te rechtvaardigen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Van onjuiste gegevens in de aanvraag, zoals door de verdediging is aangevoerd, is de rechtbank niet gebleken. Het is juist dat in de aanvraag melding is gemaakt van belastinggegevens waaruit bleek dat beide personen in 2005 werkzaam waren bij Asito. Dit zegt weliswaar op zich niets over de vraag of dat in september 2007 nog het geval was, maar bezien in combinatie met het gegeven dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden in september 2007 een actieve Schipholpas hadden (E 1.5 resp. E 1.6 ) acht de rechtbank zulks voldoende om aan te nemen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten tijde van de aanvraag voor de tapmachtiging nog bij Asito op Schiphol werkzaam waren. De inhoud van de aanvraag voor de tapmachtiging inzake [medeverdachte 1] (D 1.5.2) respectievelijk [medeverdachte 2] (D 2.5.1), die heeft geleid tot verlening van de machtiging door de rechter-commissaris is ook overigens naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing omtrent de machtiging heeft kunnen komen, nu de aard van het misdrijf waarvan zij verdacht werden (invoer hard drugs door op Schiphol werkzame personen) een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Ten aanzien van de machtigingen tot verlenging is de rechtbank eveneens van oordeel dat de rechter-commissaris op grond van de in de respectieve verlengingsaanvragen vermelde gegevens en bevindingen in redelijkheid tot verlenging heeft kunnen besluiten. In de aanvraag voor de tapmachtiging op medeverdachte [medeverdachte 3] (D 3.5.1) is vermeld dat [medeverdachte 3] een van de 24 Schipholmedewerkers was die op 19 januari 2008 aan boord was van de KL 714 ten tijde van het aantreffen van de verdovende middelen en bij de aanvraag was de BPS-mutatie niet bijgevoegd. Het is juist dat uit de BPS-mutatie die op verzoek van een der raadslieden aan het dossier is toegevoegd, blijkt dat buiten de 24 medewerkers nog een onbekend aantal cateringmedewerkers aanwezig was, maar dit gegeven werpt niet een zodanig ander licht op de aanwezigheid van [medeverdachte 3], dat de conclusie gerechtvaardigd is dat de rechter-commissaris anders over de machtiging geoordeeld zou hebben ware de BPS-mutatie haar bekend geweest. Aangezien de rechtbank, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, geen vormverzuimen ten aanzien van de verleende machtigingen aanwezig acht, behoeven de aangevoerde argumenten ten aanzien van de Schutznorm en ten aanzien van artikel 8 EVRM geen bespreking meer. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman met betrekking tot de ontoelaatbare druk die op verdachte zou zijn uitgeoefend en overweegt daartoe het volgende. Verdachte is op 4 maart 2008 om 05.55 uur aangehouden en dezelfde dag om 8.45 uur in verzekering gesteld. Van het bevel tot inverzekeringsstelling is op 4 maart 2008 een afschrift aan de piketcentrale gestuurd. Van schending van artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is dan ook geen sprake en derhalve is evenmin sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Vanaf het moment van melding aan de piketcentrale is het aan de piketcentrale de melding door te geven aan de dienstdoende piketadvocaat en vervolgens aan de piketadvocaat om zo spoedig mogelijk de inverzekeringgestelde verdachte te bezoeken. Dat verdachte blijkens het dossier pas op 5 maart 2008 in de avond door de piketadvocaat is bezocht, is te betreuren, maar dit leidt niet tot de conclusie dat dus sprake is van een te laat bezoek met de door de raadsman gewenste consequenties. Bij de beoordeling van de vraag of desalniettemin het door artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, EVRM gewaarborgde recht van de verdachte op rechtsbijstand is geschonden, moet worden voorop¬gesteld dat onjuist is de stelling dat een verdachte aan die verdragsbepaling een onvoor¬waardelijke aanspraak kan ontlenen op rechtsbijstand van een (gekozen) raadsman tijdens ieder verhoor door de politie. Ook uit de recent gewezen uitspraak van het EHRM van 27 november 2008 (nr. 36391/02, Salduz vs Turkije) kan, naar het oordeel van de rechtbank, een dergelijke aanspraak niet worden ontleend. Geen wettelijke regel verplicht verbalisanten met het afnemen van verhoren op de komst van een (piket)advocaat te wachten. Verbalisanten hebben verdachte tijdens het eerste verhoor op 4 maart 2008 meegedeeld dat hij zal worden voorzien van een piketadvocaat en hem voorafgaand aan alle verhoren meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Dat verdachte tijdens een van de verhoren heeft verzocht om een gekozen advocaat en daarbij de naam van [advocaat] heeft genoemd, betekent niet dat de verbalisanten verplicht waren [advocaat] te benaderen, laat staan op zijn komst te wachten alvorens verdachte verder te verhoren. In dit verband acht de rechtbank nog van belang dat verdachte tijdens zijn eerste verhoor op 6 maart 2008 desgevraagd heeft aangegeven te blijven bij zijn piketadvocaat, met wie hij, zo blijkt uit het dossier, op 5 maart ongeveer anderhalf uur heeft gesproken. Met betrekking tot het standpunt van de raadsman van verdachte dat de verhoren van 5 maart 2008 zijn afgelegd in strijd met het pressieverbod als bedoeld in artikel 29 Sv merkt de rechtbank het volgende op. De verbalisanten, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], zijn op 27 augustus 2008 als getuigen gehoord door de rechter-commissaris. [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij niet kan aangeven waarom verdachte tijdens de verhoren van 4 maart 2008 heeft ontkend en bij zijn eerste verhoor op 5 maart 2008 is gaan bekennen. [verbalisant 2] heeft verklaard dat verdachte binnen kwam, ging zitten, aangaf dat hij had nagedacht, dat hij vond dat hij een first-offender is en dat hij de waarheid wilde spreken. [verbalisant 1] heeft verklaard dat verdachte absoluut niet onder druk is gezet en dat niet tegen hem is gezegd dat hij vragen moet beantwoorden. Voorts heeft [verbalisant 1] verklaard dat verdachte uit eigen beweging heeft gesproken over first-offender, over het verkrijgen van strafvermindering en het sluiten van een deal en dat hij met de andere verbalisant heeft aangegeven dat het zo niet werkt en dat zij niet bevoegd zijn tot het sluiten van deals. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stelling van verdachte dat zijn bekennende verklaring louter onder druk van verbalisanten is afgelegd, niet aannemelijk is geworden. De rechtbank verwerpt de verweren met betrekking tot de stemherkenning en overweegt daartoe als volgt. De stemherkenning heeft in eerste instantie plaatsgevonden door de tolk en vervolgens zijn de gesprekken door de verbalisanten opnieuw uitgeluisterd waarbij, zo blijkt uit hetgeen [getuige] heeft verklaard, is gelet op stopwoordjes en begroetingen e.d.. De stemherkenningen zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal waarin de opsporingsambtenaren zonder enig voorbehoud hebben verklaard de verdachte via stemherkenning te hebben waargenomen op de taps. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze waarneming. Er is geen regel die verbiedt dat de stemherkenning op deze manier plaatsvindt of gebiedt dat dit door (andere) deskundigen dient plaats te vinden. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het resultaat van een stemherkenning niet op zichzelf staat maar moet worden gezien in het licht van overig bewijs. Ten aanzien van verdachte geldt dat dit bewijs er is. Nog afgezien van het feit dat verdachte niet heeft ontkend de gesprekken te hebben gevoerd, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft op 5 maart 2008 verklaard dat het nummer eindigend op -8912 wel eens van hem zou kunnen zijn, in diverse tapgesprekken met dit telefoonnummer gevoerd valt de naam [schuilnaam verdachte], bijv. RBS nr 270274427, 270274635, 270274638, 270274651, 270274678 en 270274795. [verdachte] heeft op 4 maart 2008 verklaard dat hij door [medeverdachte 4] ook wel [schuilnaam verdachte] wordt genoemd. Ten aanzien van het nummer eindigend op -3605, overweegt de rechtbank het volgende. Dit telefoonnummer staat opgeslagen in de onder medeverdachte [medeverdachte 5] aangetroffen telefoon onder de naam “[voornaam verdachte]”. Voorts heeft verdachte tijdens zijn verhoor op 4 maart 2008 aangegeven dat het nummer eindigend op -9721 bij hem als enige in gebruik is. Vervolgens is in het proces-verbaal met het nummer E.1.63 uit stemherkenning vastgesteld dat de gebruiker van dit nummer dezelfde is als van nummer -3605. 3.4 Vrijspraak Met betrekking tot de invoer van 2.979 gram cocaïne met het vliegtuig met registratie- nummer PH-BQF, komende uit Lima en gearriveerd op Schiphol op 23 januari 2008 (zaaksdossier B8), is de rechtbank - met de raadsman en de officier van justitie - van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte deze invoer heeft medegepleegd. Verdachte dient derhalve hiervan te worden vrijgesproken. 3.5 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat: Feit 1 hij in de periode van 25 november 2007 tot en met 23 januari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten: -op 29 november 2007, een grote hoeveelheid cocaïne (zaaksdossier B2) en -op 12 december 2007, ongeveer 4.010 gram cocaïne (zaaksdossier B3) en -op 23 januari 2008, ongeveer 765 gram cocaïne (zaaksdossier B7); Feit 2 hij in de periode van 25 november 2007 tot en met 12 december 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I telkens voor te bereiden en te bevorderen, - zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of - voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, of zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit hebbende verdachte en/of zijn mededaders, telkens daartoe - meermalen met elkaar en/of met opdrachtgevers uit het buitenland telefonisch contact gehad en/of - meermalen afspraken gemaakt en/of overleg gehad met elkaar over het uit vliegtuigen halen van verdovende middelen en/of - meermalen inlichtingen ingewonnen en/of verstrekt en/of - meermalen elkaar ontmoet en - zich als werknemer van Asito of KLM of CSU, al dan niet tijdens werktijd, beschikbaar gesteld en vervolgens gehouden om meermalen verdovende middelen uit vliegtuigen op de luchthaven Schiphol te halen en/of - foto’s voorhanden gehad van verbergplekken in vliegtuigen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.6 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen: Algemene bewijsmiddelen • de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: Ik ken de heer [medeverdachte 4]. Hij is een collega en wij werken soms samen. Ik zag hem als ik bij de vliegtuigen kwam om deze te controleren. Wij spraken elkaar wel eens via de telefoon, dit was dan privé. Wij zagen elkaar af en toe buiten werktijd. Ik kwam wel eens bij hem thuis. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal doorzoeking personenauto Peugeot [kenteken] met betrekking tot het aantreffen van 14 kleurenafbeeldingen van de laadruimte(n) van een vliegtuig in de auto van verdachte (ambtshandelingen dossier E1.193, p. 1141 e.v.); • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van ambtshandeling met betrekking tot het aantreffen van fotobestanden van verschillende locaties aan boord van vliegtuigen in de computer van medeverdachte [medeverdachte 6] (ambtshandelingen dossier E1.226, p. 2687 e.v.). 29 november 2007, zaaksdossier B2 • een tapgesprek (bijlage bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 juli 2008 (zaaksdossier B2 dossierpagina 8, inhoudende onder meer het navolgende: Op 27 november 2007 om 08.31 uur (RBS nr. 270197259/taplijn 20) belt [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 4]: [medeverdachte 7]: BABY (fon) gaat vandaag naar het ziekenhuis (fon). [medeverdachte 4]: Eeeeh? [medeverdachte 7]: BABY komt morgen naar mijn ziekenhuis (fon). [medeverdachte 4]: Komt dit naar jouw ziekenhuis? [medeverdachte 7]: Ja, Het gaat vandaag. [medeverdachte 4]: Eeeeh? [medeverdachte 7]: Ja, BABY. [medeverdachte 4]: BABY? [medeverdachte 7]: Ja. [medeverdachte 4]: De eerste of .........? [medeverdachte 7]: Nee, nee, nee. [medeverdachte 4]: De MANGING DIRECTOR (fon)? [medeverdachte 7]: Ja. De MANAGING DIRECTOR BABY. [medeverdachte 4]: Oke. • een tapgesprek (bijlage B2.1.2) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 juli 2008 (zaaksdossier B2, dossierpagina 8), inhoudende onder meer het navolgende: Op 27 november 2007 om 08.33 uur (RBS nr. 270197261/taplijn 20) belde [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 5]: [medeverdachte 5]: Hallo? [medeverdachte 4]: Ja, bel de mensen of Madam en zegt dat vandaag is okee, tegen morgen aan. [medeverdachte 5]: Vandaag is okee? [medeverdachte 4]: Nog een keer morgen. Maar bel de mensen en vraagt of kunnen de dingen doe, dan bel ik een uur te bevestigen. • een tapgesprek (bijlage B2.1.12) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 juli 2008 (zaaksdossier B2 dossierpagina 8), waarvan de tekst volgens onderdeel F van het dossier (CD-rom) onder meer het navolgende inhoudt: Op 27 november 2007 om 23:19 uur (RBS 270198305) belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 4]: [medeverdachte 5]: Ik heb een bericht voor je. (…) [medeverdachte 5]: Bossie. [medeverdachte 4] : Mmmm [medeverdachte 5]: 4 jongens (4 boys). [medeverdachte 4] : Is goed, okee. (…) [medeverdachte 5]: Doei, Bossie he! • een tapgesprek (bijlage B2.1.17) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 juli 2008 (zaaksdossier B2, dossierpagina 8), inhoudende onder meer het navolgende: Op 28 november 2007 om 12.12 uur (RBS nr. 270199050/taplijn 20) wordt [medeverdachte 4] gebeld door [verdachte]: [verdachte]: Ik heb tegen de vrouw gezegd dat wij “die ding” morgenochtend heel vroeg zullen doen. [medeverdachte 4]: Heb jij met de vrouw gesproken? (…) [verdachte]: Ik heb tegen haar gezegd dat jij een opdracht aan haar hebt gegeven. Jij hebt haar gevraagd om haar morgen te ontmoeten. De vrouw ging hiermee akkoord. (…) • een tapgesprek (bijlage B2.1.24) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 juli 2008 (zaaksdossier B2, dossierpagina 8), inhoudende onder meer het navolgende: Op 29 november 2007 om 10:17 (RBS 270200008) belt [verdachte] naar [medeverdachte 4]: [verdachte]: Ik ga op het kantoor van de man, want hij is niet thuis en niet te bereiken. [medeverdachte 4]: Ik heb hem gebelt, maar volgens mij zit hij in hoofdstraat. [verdachte]: Moet je luisteren, bel hem. Ik ga naar zijn kantoor en vraag hem daar te komen. Dat is sneller. [medeverdachte 4]: Ik ga de man bellen en vertel hem dat jij hem op zijn kantoor opwacht. • een tapgesprek (bijlage B2.1.25) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 juli 2008 (zaaksdossier B2, dossierpagina 8), inhoudende onder meer het navolgende: 0p 29 november 2007 om 10:18 uur (RBS nr. 270200009/taplijn 20) belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 5]: [medeverdachte 4]: Ja, hij gaat naar jouw kantoor. [medeverdachte 5]: Eeehee ik ben niet op het kantoor. [medeverdachte 4]: Jij kan toch nu daarheen gaan, is jouw vrouw thuis? [medeverdachte 5]: Ja. [medeverdachte 4]: Ga ga ga hem ontmoet. (…) • een tapgesprek (bijlage B2.1.26) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 juli 2008 (zaaksdossier B2, dossierpagina 8), inhoudende onder meer het navolgende: Op 29 november 2007 om 10:19 uur (RBS nr. 270200135/taplijn 20) belt [medeverdachte 4] naar [verdachte]: [medeverdachte 4]: Ik heb gesprek met de man gehad, maar hij is niet thuis. Zijn vrouw is wel thuis. Als je bij hem thuiskomt dan moet je tegen haar zeggen dat je moet gaan plassen. De vrouw moet je begeleiden naar de plaats waar je kunt plassen. Je moet het daaraan haar overhandigen. Als je daar moet plassen dan moet je naar boven gaan. Als je naar boven loopt dan moet je haar vragen of ze je het toilet kan wijzen. [verdachte]: Moet ik haar eerst vragen waar haar man is? [medeverdachte 4]: Ja, dat moet je vragen. Daarna moet je vragen of zij jou het toilet kan aanwijzen. [verdachte]: Ik zeg haar dus dat ik op haar man wacht en in de tussentijd naar het toilet ga. [medeverdachte 4]: Als jij “die ding” aan haar hebt overhandigd moet je haar vragen of zij wil doorgeven aan haar man dat hij (de man) [medeverdachte 4] belt. • een tapgesprek (bijlage B2.1.29) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 2 juli 2008 (zaaksdossier B2, dossierpagina 8), inhoudende onder meer het navolgende: Op 29 november 2007 om 11.01 uur (RBS nr.270200137/taplijn 20) wordt [medeverdachte 4] gebeld door [verdachte] en [medeverdachte 5]: [medeverdachte 4]: Hallo [verdachte]: Ik geef de telefoon aan de man, hij wilt met jou praten. [medeverdachte 4]: Oke (…) [medeverdachte 5]: Ik ben daar, vier [medeverdachte 4]: het is goed. (…) - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 maart 2008 om 13.00 uur m.b.t. transport d.d. 29 november 2007 (persoonsdossier C13.4.5), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: U houdt mij het telefoongesprek voor d.d. 29 november 2007 om 10.17 (RBS 270200008) [medeverdachte 4] had mij eerder het kantoor of de winkel van de man laten zien. Met het kantoor bedoel ik de nagelstudio. Het telefoongesprek dat ik met [medeverdachte 4] voerde, had ik met hem toen ik onderweg was. Ik had de plastic tas met pakketten. U houdt mij het telefoongesprek voor d.d. 29 november 2007 om 10:19 (RBS 270200135). Het klopt dat [medeverdachte 4] die instructies aan mij gaf. Het klopt ook als u mij vraagt of deze gesprekken gaan over de eerste drugssmokkel die ik heb uitgevoerd voor [medeverdachte 4]. Toen ik daar aankwam, was de man er al. Ik heb de pakketten aan de man overhandigd. U houdt mij het telefoongesprek voor d.d. 29 november 2007 om 11.01 uur (RBS 270200137). • Het klopt dat ik de telefoon overgaf aan de man aan wie ik de cocaïne heb gegeven. het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2008 (zaaksdossier B2.2.13. pagina 157) inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Op 11 maart 2008 werd onder leiding van de rechter-commissaris de woning doorzocht van verdachte [medeverdachte 8] op het adres [adres]. Dit adres wordt door [medeverdachte 5] als verblijfsadres gebruikt. In een slaapkamer op de tweede verdieping werd een briefje aangetroffen en in beslag genomen met daarop de handgeschreven tekst: “PH-KCB 4 boys”. • de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal d.d. 20 maart 2008, (ambtshandelingendossier E.1.120 en E1.135, dossierpagina's 768 en 925), inhoudende – zakelijk weergegeven - het volgende: De KL 588 is vanuit Lagos/Nigeria op 27 november 2007 met schematijd 22.20 uur naar Schiphol vertrokken. Deze vlucht werd uitgevoerd met een KLM vliegtuig van het type MD-11 dat de registratie PH-KCB heeft. De aankomst op Schiphol was op 28 november 2007 met schematijd 5.15 uur. Het vliegtuig is op 28 november 2007 om 10.38 uur als vlucht KL569 vertrokken naar Kilimanjaro/Kenia en op 29 november 2007 om 6.54 uur op Schiphol gearriveerd uit Kilimanjaro/Kenia. • Bewijsoverweging Hoewel bij dit transport geen cocaïne is aangetroffen en in beslag genomen, zodat geen deskundigenrapport beschikbaar is waaruit blijkt dat cocaïne is ingevoerd in Nederland, acht de rechtbank het ten laste gelegde transport bewezen en wel op grond van de volgende overweging. Op 12 december 2007 zijn in de PH-KCD komende vanuit Nigeria pakketjes verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen, waarvan vervolgens door het NFI is vastgesteld dat het om cocaïne ging. Bij dat transport en het onderhavige transport zijn deels dezelfde medeverdachten betrokken, namelijk [medeverdachte 4], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] en bij beide transporten is, blijkens de afgeluisterde telefoongesprekken, sprake van hetzelfde versluierd taalgebruik. Zo is zowel bij het transport van 12 december 2007 als bij het transport van eind november gesproken over “4 boys” en ‘ziekenhuis’ waarbij is komen vast te staan dat deze bewoordingen werden gebezigd als het ging om drugs. Voorts heeft verdachte op 5 maart 2008 verklaard dat hij op 12 december 2007 drugs voor medeverdachte [medeverdachte 4] heeft vervoerd, dat dit de tweede keer was en dat de telefoongesprekken die hij met [medeverdachte 4] voerde op 29 november 2007 over het drugstransport van 29 november 2007 gaan. De rechtbank acht derhalve bewezen dat het ook bij het onderhavige transport om cocaïne ging en de rechtbank schat de hoeveelheid cocaïne op ongeveer 4.000 gram, zijnde ongeveer dezelfde hoeveelheid als de 4 boys in de KCD van 12 december 2007. 12 december 2007, zaaksdossier B3 • een tapgesprek (bijlage B3.1.17) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 7 juli 2008 (zaaksdossier B3, dossierpagina 7), inhoudende onder meer het navolgende: Op 11 december 2007 om 00:31 (RBS 270215238) belt [medeverdachte 4] met [medeverdachte 8] die gebruik maakt van nummer 06-43428813: (…) [medeverdachte 8]: madam heeft me net gebeld en gevraagd of jij haar kan bellen [medeverdachte 4]: ok [medeverdachte 8]: maar als je haar niet kan bereiken, het is DOG 4 BOYS. [medeverdachte 4]: ok. [medeverdachte 8]: zij vraagt of je haar kan bellen voor dat je in de ochtend gaat. (…) • een tapgesprek (bijlage B3.1.22) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 7 juli 2008 (zaaksdossier B3, dossierpagina 7), inhoudende onder meer het navolgende: Op 11 december 2007 om 07:25 uur (RBS 270215327) belt [medeverdachte 7] naar [medeverdachte 4]: (…) [medeverdachte 4]: weet jij dat, of Managing Director David vandaag naar je toekomt? [medeverdachte 7]: aha (…) [medeverdachte 4]: okee, want de mensen zeggen dat het zal naar je toe komen. [medeverdachte 7]: Okee, okee. [medeverdachte 4]: Ze willen 4 flessen. [medeverdachte 7]: ahaaa [medeverdachte 4]: Ze willen 4 flessen en ze zeggen dat het naar je toe zal komen. [medeverdachte 7]: okee, okee, okee. Wat zei je ook weer, David? [medeverdachte 4]: ja. (…) • een tapgesprek (bijlage B3.1.25) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 7 juli 2008 (zaaksdossier B3, dossierpagina 7), inhoudende onder meer het navolgende: Op 11 december 2007 om 15.44 uur (RBS nr. 270216349 taplijn 20) belt [verdachte] naar [medeverdachte 4]: (…) [verdachte]: Heb je van die mensen iets gehoord? [medeverdachte 4]: Ja, die/het (of hij, of zij) is naar USA gegaan. [verdachte]: Ok is die er naar toe gegaan? Is die nu daar? [medeverdachte 4]: Dus die is naar USA? [verdachte]: Ja, vandaag. [medeverdachte 4]: Als wij dat ding willen doen, moeten we het doen op laatste moment vanwege zijn aankomsttijd en vertrektijden. [verdachte]: Ja, ja, ja. [medeverdachte 4]: Dus, ik heb aan ze gevraagd of het morgen gedaan kan worden. Maar ik weet niet wat die vrouw zei hierover. [verdachte]: Ja, [medeverdachte 4]: Men moet het vroeg genoeg doen als men wilt dat het vandaag wordt gedaan. Want ik heb die persoon gezien (op ontmoeten) hierover, degene die terug is van vakantie. Die zou morgen niet komen, maar ik heb aan hem gevraagd om morgen er aanwezig te zijn en te regelen dat die slechte vrouw weg is van daar. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.5 maart 2008 om 10:00 uur m.b.t. transport van 4010 gram cocaïne d.d. 12 december 2007 (dossier C13.4.3), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: het klopt dat ik [schuilnaam verdachte] word genoemd door [medeverdachte 4] en dat ik gebruiker ben van het telefoonnummer waarmee het telefoongesprek is gevoerd. Het gesprek dat u mij gisteren voorhield, (RBS 270216349) ging over drugssmokkel. Het was de tweede keer dat ik met [medeverdachte 4] samenwerkte met betrekking tot drugssmokkel. [medeverdachte 4] is degene die de pakketten van boord haalt en [medeverdachte 4] geeft de pakketten vervolgens aan mij en ik neem de pakketten de luchthaven af. Ik nam de pakketten dan mee in mijn tas en ik verliet de luchthaven dan via Hek 70 bij het gebouw van Asito. Ik ging vanaf daar met de bus naar Schiphol Plaza en vervolgens ging ik met de trein naar Amsterdam Centraal en van daar ben ik naar de Nieuwmarkt gelopen om de pakketten af te leveren bij de nagelstudio. Ik moest de pakketten afgeven aan de man van de zaak. Als ik daar kwam, ging ik met de man naar boven en bij het toilet en daar gaf ik de man dan de pakketten. De man is ongeveer eind 40, begin 50 oud en heeft een heel donkere huidskleur. Het is een Nigeriaanse man die geen Ibo spreekt. Ik sprak met de man Engels. Ik weet dat hij afkomstig is van de stam Yoruba. Als ik daar kwam dan ging ik met de man naar boven en bij het toilet gaf ik de man dan de pakketten. Dit is begin december zo gegaan en het zou ook op 12 december zo gegaan moeten zijn. Ik ben alleen bekend met de plek die [medeverdachte 4] mij heeft gewezen. Dat is in de achterste pantry aan de linkerkant. In de ruimte voor de laatste trolley aan de linkerkant zit een afdekplaat en die plaat moest worden los geschroefd om in de ruimte erachter te komen. In die ruimte achter de plaat lagen de pakketten cocaïne verborgen. De pakketten waren ongeveer zo groot als een dubbelgevouwen A4-tje. [medeverdachte 4] heeft de afdekplaat losgeschroefd en hij heeft de pakketten uit de ruimte gehaald en daarna heeft hij de afdekplaat weer bevestigd. [medeverdachte 4] heeft mij dat verteld. Als [medeverdachte 4] daar bezig was, moest ik op de wacht staan om in de gaten te houden of er mensen aankwamen. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 7] d.d. 12 maart 2008 m.b.t. transport van 4010 gram cocaïne d.d. 12 december 2007 (dossier C9.4.2), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: De hospital waar ik over sprak is de hangar. Wanneer ik spreek over de Managing Director bedoel ik een MD-11. Als ik spreek over de Managing Director David dan bedoel ik de KCD. Ik heb van [medeverdachte 4] gehoord dat de KCD uit Lagos Nigeria komt. Er zou 4 stuff aan boord zitten. Met stuff bedoel ik drugs. Ik bedoel dat er 4 stuff aan boord zou zitten van de KCD die op 12 december 2007 aan zou komen. Ik moest er voor zorgen dat iemand het eruit zou halen. Deze persoon is [medeverdachte 6], ik bedoel daarmee [medeverdachte 6]. Het vliegtuig kwam aan uit Lagos en ging toen direct naar Amerika. [medeverdachte 6] moet in de hangar de stuff uit het vliegtuig halen tijdens de schoonmaak. De drugs zou in de keuken zitten. [medeverdachte 4] vertelde mij dat het in de keuken zou zitten en dat [medeverdachte 6] wist waar het was. Het zou in de grote keuken zitten aan de linkerkant achter in het vliegtuig. De drugs zou achter een plaat zitten. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 6] d.d. 4 april 2008 (dossier C 10.4.9), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: De Managing Director David is het vliegtuig met de registratie PH-KCD. [medeverdachte 7] had mij gezegd dat hij stuff aan boord had. Omdat ik hem zou helpen met het uithalen van de pakketten, begreep ik dat als hij over flessen praatte, hij stuff bedoelde. Ik weet dat hij met stuff cocaïne bedoelt. [medeverdachte 7] had alleen maar tegen mij gezegd dat hij een klus had in de KCD. En of ik hem daarbij wilde helpen. Ik wist dat het om cocaïne ging. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen betreffende verkrijgen aankomstgegevens KLM vliegtuig PH-KCD d.d. 17 december 2007 (ambtshandelingen dossier E.1.57, dossierpagina 227-230), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Na raadpleging van de vluchtbewegingen van het vliegtuig met registratie PH-KCD, werd vastgesteld dat dit vliegtuig op 11 december 2007 om 06.04 uur is gearriveerd uit Lagos/Nigeria op Schiphol en later die dag vertrokken naar San Francisco in de Verenigde Staten van Amerika. Op 12 december 2007 is het vliegtuig als vlucht KL606 op Schiphol gearriveerd. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, inhoudende – zakelijk weergegeven - de verklaring van [verbalisant 3] (ambtshandelingendossier E1.58, pagina 231): Na aankomst van de KL 606 komende uit San Francisco, type MD 11, registratie PH- KCD, op 12 december 2007 omstreeks 12.15 heb ik, samen met collega’s, de pantry aan een onderzoek onderworpen. Ik heb een tweetal trolleys uit hun locatie gehaald. Ik zag vervolgens een mij bekende loze ruimte, welke was afgesloten met een plaat met een drietal schroeven. Normaliter zijn deze platen met 4 schroeven afgesloten. Bij het openen van de plaat, zag ik in een zogenaamde ventilatieruimte een in een met zwarte tape omwikkeld pakket liggen. Vervolgens heb ik dit pakket weggenomen en zag ik dat er nog drie identieke pakketten lagen. Deze vier pakketten zijn in beslag genomen. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot uitpakken verdovende middelen (ambtshandelingen dossier E5.2, p. 104-105), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Op 19 december 2007 omstreeks 07.52 is door een ons de verdovende middelen zending geregistreerd onder mutatienummer PL27RR/07-062432 en aan een nader onderzoek onderworpen. De pakketten waren aangetroffen in de PH-KCD en op 12 december 2007 in beslag genomen. Het betreft 4 kilo pakketten met een netto gewicht van 4010 gram van een witte substantie, vermoedelijk cocaïne. De MMC-test geeft een positieve kleurreactie. Een representatief monster, afgenomen van deze zending, is ter analyse overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk onder monsternummers 2330 A t/m D. • het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 januari 2008 (ambtshandelingen dossier E5.2, p. 113), waaruit –zakelijk weergegeven –blijkt dat het materiaal met kenmerk 2330 A t/m D cocaïne bevat. 23 januari 2008, zaaksdossier B7 • een tapgesprek (bijlage B7.1.2) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 24 juni 2008 (zaaksdossier B7, dossierpagina 7), inhoudende onder meer het navolgende: Op 20 januari 2008 om 09:48 uur (RBS nr. 270270564 taplijn 27) wordt [medeverdachte 4] gebeld door [verdachte]: (…) [medeverdachte 4]: Misschien kun je het ook als jullie samen zijn. Het is er onder. Niet het andere. [verdachte]: Er onder? [medeverdachte 4]: Ja [verdachte]: Moet het zelfde dag gedaan worden? Zelfde dag als het binnen komt? [medeverdachte 4]: Daarom denk ik of het morgen kan. [verdachte]: Okee. [medeverdachte 4]: Of moeten wij het niet doen? [verdachte]: Moet het even bekijken. kan samen met haar vervoer in, maar weet niet als ik wat wil doen. (…) [medeverdachte 4]: Maar er is geen probleem. Die vrouw zal er aanwezig zijn. [verdachte]: Zal ik dan het ophalen? [medeverdachte 4]: Ja. Zij zal zorgen dat je er naar toe gaat om te helpen. [verdachte]: Dus, moet ik het ophalen? [medeverdachte 4]: Ja doe het maar. • een tapgesprek (bijlage B7.1.6) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 24 juni 2008 (zaaksdossier B7, dossierpagina 7), inhoudende onder meer het navolgende: Op 21 januari 2008 om 17:41 uur (RBS nr. 270271719 taplijn 27) belt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 9]: (…) [medeverdachte 4]: Ik zei dat het ding er niet is. Ik heb alles aan je uitgelegd [medeverdachte 9]: Toen had ik het niet goed begrepen [medeverdachte 4]: Akkoord. Ze zijn nog niet aangekomen, allebei zijn nog niet gearriveerd. Volgens wat men mij had verteld zijn ze tot nu toe nog niet gearriveerd. Nogmaals herhaalt [medeverdachte 4] wat hij eerder had gezegd. Volgens [medeverdachte 4] zal eentje vanavond komen terwijl het andere in de nacht zal komen. [medeverdachte 4] benadrukt dat het noodzakelijk is om voor morgen iets te gaan regelen. [medeverdachte 4] zegt dat hij morgen er niet aanwezig is. [medeverdachte 9] vraagt of [medeverdachte 4] morgen op school zit. [medeverdachte 4] die erop niet in gaat vertelt dat hij alle "arrangement" geregeld heeft. [medeverdachte 9]: Houdt dat in dat vandaag eentje... [medeverdachte 4]: Nee, nee, nee. Waarom doe je zo. Je moet kunnen even wachten tot deze al geregeld is [medeverdachte 9]: Akkoord, akkoord. Geen probleem (…) [medeverdachte 4]: O ja, geen probleem. Er is nog iets. Het gaat om half brood of niet ? [medeverdachte 9]: Wat ? [medeverdachte 4]: Het gaat om half half broodjes of niet ? [medeverdachte 9]: Ja [medeverdachte 4]: Twee half broodjes ? [medeverdachte 9]: Ja, ja, twee half broodjes, ja [medeverdachte 4]: Akkoord. Met betrekking tot het plekje... dat kluisje waarin je het instopt, heb je het nog ? [medeverdachte 9]: Ja, ja. Het is er nog …. [medeverdachte 4]: Voor/bij iedere is er sprake van twee half broodjes [medeverdachte 9]: ja [medeverdachte 4]: Akkoord, geen probleem • een tapgesprek (bijlage B7.1.16) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 24 juni 2008 (zaaksdossier B7, dossierpagina 7), inhoudende onder meer het navolgende: Op 23 januari 2008 om 09:23 uur (RBS nr. 270273389 taplijn 27) wordt [medeverdachte 4] gebeld door [medeverdachte 9]: [medeverdachte 9]: Men zegt dat Mr. Francis (fon) om 14:00 uur daar komen. [medeverdachte 4] Maar ik zal straks komen naar de plek waar je nu bent. [medeverdachte 9]: Okee, straks. Ik ben op 14. [medeverdachte 4]: Nee, nee, wanneer ik kom dan bel ik je • een tapgesprek (bijlage B7.1.20) bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 24 juni 2008 (zaaksdossier B7, dossierpagina 7), inhoudende onder meer het navolgende: Op 23 januari 2008 om 13.08 uur (RBS nr. 270273577 taplijn 27) wordt [medeverdachte 4] gebeld door [verdachte]: [verdachte]: daar geweest, maar we kunnen niet naar binnen, omdat we hebben 2 politiemensen daar, niet met kleding en er is niets geschreven. (…) [verdachte]: nu ik praat met jou, zit de politie nog daar, ik moet kijken hoeveel politie er is. Ik weet niet hoeveel politie daar nu is, maar het is niet veilig om daar nu heen te gaan. [medeverdachte 4]: als je ziet dat het daar niet veilig is, moet je het niet doen. [verdachte]: ok, ik praat later met je. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 maart 2008 m.b.t. transport van 765 gram cocaïne d.d. 23 januari 2008 (persoonsdossier C13.4.4), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Ik weet niet meer wat voor dienst ik had op 23 januari 2008. U houdt mij voor dat tijdens telefoongesprekken ik verteld heb dat ik naar een vliegtuig was gegaan, maar dat ik niet aan boord kon omdat de Douane er was. De volgende dag zou ik opnieuw naar het vliegtuig zijn gegaan en vertelde ik [medeverdachte 4] dat er niets op de plaatsen lag. Ik herinner mij dat weer. Ik moest die dag zelf de pakketjes van boord halen. De pakketjes lagen toen verstopt in de vakjes van de zwemvesten. Het zou gaan om één pakketje die dag. Het pakketje was een klein pakketje. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 9] d.d. 2 mei 2008 (persoonsdossier C17.4.2), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: het klopt dat ik regelmatig contact met nummer 06-43280585; ik denk dat dit nummer van [medeverdachte 4] is. Ik ken [medeverdachte 4] nu een paar maanden en hij vroeg mij of ik iets met drugs wilde doen. Ik werd gebeld door iemand uit Peru die vroeg of ik iets weg wilde halen. Ik heb [medeverdachte 4] benaderd, omdat ik wist dat hij in drugssmokkel zat. [medeverdachte 10] had mij gezegd dat het om pakketjes van ongeveer 500 gram ging. [medeverdachte 4] zei toen dat hij bij mij terug kwam en het wel wilde doen. De derde keer werd ik weer benaderd door [medeverdachte 10]. Hij zei dat het om 2 pakketten ging. De stoelnummers weet ik niet meer. Ik weet dat het rond 20 januari was. Ik had de informatie aan [medeverdachte 4] door gegeven. [medeverdachte 4] zei dat hij was wezen kijken, en dat hij het niet kon vinden, ik kreeg de berichten altijd van [medeverdachte 10] in de ochtend rond 08.00 uur op de dag dat het vliegtuig aankwam. Ik denk dat de registratie BQE was. U vraagt mij hoe ik weet dat [medeverdachte 4] de cocaïne van de vliegtuigen afhaalt. Ik geef hem de stoelnummers en ik krijg van hem de cocaïne. Ik heb van [medeverdachte 11] gehoord dat [medeverdachte 4] in staat was de zendingen cocaïne van boord te halen. Ik vroeg aan haar of zij iemand kende op Schiphol Centrum die voor mij cocaïne weg zou kunnen halen. Zij kwam toen met de naam [medeverdachte 4]. Zij zei tegen mij dat zij had horen vertellen dat [medeverdachte 4] dat doet. Met dat bedoel ik smokkelen van drugs. Van [medeverdachte 10] weet ik dat hij in zwemvestzakken stopt. Ik weet dat het zwemvestpak onder stoel zit. Ik weet dat pakketten cocaïne 500 gram zijn zodat ze goed in het vak passen. U houdt mij het tapgesprek d.d. 21-01-2008 om 17:41 uur (RBS nr. 270271719) voor. Dit gaat over pakketten cocaïne. Een half brood is 500 gram cocaïne. Met het kluisje bedoelt [medeverdachte 4] een verbergplek in de business class van een boeing 777. In de middelste rij stoelen zitten aan de achterkant twee schroeven, aan de bovenkant. Je kan de schroeven losdraaien. [medeverdachte 4] heeft mij verteld dat daar de cocaïne in verstopt kon worden. Deze informatie kon ik aan [medeverdachte 10] doorgeven, [medeverdachte 4] heeft deze plek uitgelegd met woorden. Hij tekende voor mij uit. Het versluierd taalgebruik heb ik van [medeverdachte 4] geleerd. Over vliegtuigen moest ik de laatste letter van de registratie als een gewone naam zeggen. Bijvoorbeeld als de BQE kwam, moest ik zeggen mister Edward is coming. Voor stoelnummers moest weet ik dat ik moest zeggen mister Edward 44 jaar. Dat was de stoel 44 E. Als er een leeftijd bij genoemd werd, ging het altijd om een stoelnummer. Voor landen had ik geen code nodig, want het kwam altijd uit Peru. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2008 (ambtshandelingen dossier E1.85, p. 565-583) met betrekking tot doorzoeking KLM vliegtuig met registratie PH-BQF d.d. 23 januari 2008 inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Op basis van opgenomen en afgeluisterde tapgesprekken rees het vermoeden dat aan boord van het KLM toestel met registratie PH-BQF verborgen middelen verborgen waren. Vastgesteld werd dat voornoemd vliegtuig op woensdag 23 januari 2008 omstreeks 12.25 als vlucht KL 430 op de luchthaven Schiphol zou arriveren vanuit Dubai. Dit vliegtuig werd direct na aankomst op gate F09 door het onderzoeksteam onderzocht. Tijdens de doorzoeking werden 2 pakketjes cocaïne aangetroffen onder stoelnummer 17J, in de houder van en reddingsvest en onder stoelnummer 38 E, in de houder van een reddingsvest. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot uitpakken verdovende middelen inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende (ambtshandelingen dossier E5.7, p. 154-155): Op 29 januari 2008 omstreeks 09:13 is door ons de verdovende middelen zending geregistreerd onder mutatienummer PL27RR/07-062423 en aan een nader onderzoek onderworpen. De pakketten waren op 23 januari 2008 aangetroffen in het vliegtuig met registratienummer PH-BQF. Het betreft 2 halve kilo pakketten met vermoedelijk een netto gewicht van 765 gram witte kruimelige stof, vermoedelijk cocaïne. De MMC-test geeft een positieve kleurreactie. Een representatief monster, afgenomen van deze zending, is ter analyse overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk onder monsternummers 2343 A en B. • het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 februari 2008 (ambtshandelingen dossier E5.7, p. 160-161), waaruit - zakelijk weergegeven - blijkt dat het materiaal met kenmerk 2343 A en B cocaïne bevat). 4. Strafbaarheid van de feiten Het bewezenverklaarde levert op: feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, de voortgezette handeling uitmakend van feit 2: medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen door zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sanctie en van overige beslissingen 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en acht maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt, dat haars inziens bij feit 1 en feit 2 sprake is van ééndaadse samenloop in de zin van art. 55 Sr en bewezenverklaring van feit 2 geen strafverhogend effect dient te hebben. Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd de inbeslaggenomen Schiphol pas te retourneren aan de uitgevende instantie en de overige goederen op de lijst inbeslaggenomen goederen verbeurd te verklaren. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen meerdere malen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. Verdachte en zijn mededaders hebben in totaal bijna 9 kilogram cocaïne binnen Nederland gebracht. De cocaïne zat telkens verborgen in KLM-vliegtuigen die aankwamen op Schiphol. De verdovende middelen werden door mededaders in Nigeria of Peru in de vliegtuigen gestopt. De cocaïne uit Nigeria zat verborgen achter ijzeren platen in de pantry. De cocaïne uit Peru zat in de zwemvestvakjes onder de stoelen. Verdachte was werkzaam als op de afdeling security bij schoonmaakbedrijf Asito in hangar 11 op Schiphol Oost, waar de zogenaamde deepcleaning wordt uitgevoerd, de grondige schoonmaak. Hij had tot taak de vliegtuigen te controleren. Verdachte had in zijn functie onbeperkte toegang tot de vliegtuigen die in deze hangar staan. Verdachte heeft een onmisbaar aandeel in de transporten gehad: op zijn werk wisselde hij door middel van versluierd taalgebruik veelvuldig informatie uit met een of meer van zijn mededaders (eveneens werkzaam op Schiphol). Deze informatie ging onder andere over de aankomsttijden van de vlucht met daarin de cocaïne, over wanneer het vliegtuig naar hangar 11 zou worden versleept en over wie de cocaïne uit het vliegtuig zou halen en wanneer dat zou plaatsvinden. Bovendien haalde verdachte de pakketjes cocaïne uit de vliegtuigen en bracht deze weg. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij betrokken is geweest bij een aantal drugstransporten, drie in totaal. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Voorts heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn positie als medewerker van Asito op de luchthaven Schiphol, waaronder de bevoegdheid om delen van het beschermde gebied van de luchthaven te betreden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheden die verdachte uit hoofde van zijn functie waren toevertrouwd. Ten aanzien van de samenloop van de voltooide invoer van feit 1 en de voorbereidings¬handelingen van feit 2 is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat niet sprake is van ééndaadse samenloop, maar van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr., aangezien de voorbereidingshandelingen van feit 2, die blijkens de toelichting van de officier van justitie slechts zien op hetzelfde transport als in feit 1, in zodanig verband staan tot dat geslaagde transport in feit 1 dat zij als één voortgezette handeling moeten worden beschouwd. De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op zijn plaats. De rechtbank zal echter een vrijheidsstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht - gelet op de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval - een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden en in overeenstemming met de straffen die door de rechtbank in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. De rechtbank houdt daarbij rekening met de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling zoals deze per 1 juli 2008 geldt. 6.3 Beslag Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten simkaarten en telefoontoestellen, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 33, 33a, 47, 56, 57 van het Wetboek van Strafrecht. 2, 10, 10a van de Opiumwet. 8. Beslissing De rechtbank: Spreekt verdachte vrij van het hem tenlastegelegde feit 1 ten aanzien van het transport d.d. 23 januari 2008 (zaaksdossierB8). Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3. weergegeven. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) JAREN. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd: 3 1.00 STK SIM-kaart 8 1.00 STK GSM-toestel NOKIA 9 1.00 STK GSM-toestel NOKIA 16 Geld Euro: 14 bb van 500 euro 17 1.00 STK GSM-toestel VODAFONE 18 1.00 STK GSM-toestel NOKIA 19 4.00 STK SIM-kaart 23 2.00 STK GSM-toestel NOKIA 29 1.00 STK GSM-toestel PANASONIC 41 1.00 STK GSM-toestel NOKIA 1600 42 1.00 STK GSM-toestel NOKIA 6500S1 43 1.00 STK SIM-kaart VECTONE MOBILE Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie: 40 1.00 STK Pas, Schipholpas Gelast de teruggave aan verdachte: 44 Geld Euro 7 bb van 50 euro 45 Geld Euro 2 bb van 20 euro 46 Geld Euro 1 bb vab 10 euro 47 Geld Euro 1 bb van 5 euro 48 Geld buitenlands 2 bb van 10 Swiss Franc 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. E.P.W van de Ven, voorzitter, mr. H.M. van Dam en mr. M.E. Fortuin, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. L.E. Stroink, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2008.