Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0647

Datum uitspraak2009-01-22
Datum gepubliceerd2009-01-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-001866-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt ter zake van (1.) overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (2.) diefstal en (3.) vernieling, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren.


Uitspraak

Parketnummer: 24-001866-08 Parketnummer eerste aanleg: 17-753918-08 Arrest van 22 januari 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 4 juli 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1963] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, heeft de verdachte ter zake van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een straf en heeft op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Omvang van het hoger beroep De verdachte heeft verklaard, geen hoger beroep te hebben willen instellen tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 ten laste gelegde. Het hof zal het hoger beroep aldus beperkt opvatten. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan de verdachte is - voor zover in dit hoger beroep van belang - onder 2, 3 en 4 ten laste gelegd dat: 2. hij op of omstreeks 16 juli 2007 te [plaats 1] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat 1], als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd; 3. hij op of omstreeks 31 december 2006 te [plaats 2], (althans) in de gemeente [gemeente 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan of bij de [straat 2] aldaar) heeft weggenomen een (aantal) DVD('s)/CD('s)en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; 4. hij in of omstreeks de periode van 16 januari 2007 tot en met 17 januari 2007 te [plaats 3], (althans) in de gemeente [gemeente 3], (meermalen) opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning (gelegen aan of bij de [straat 3] aldaar), in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, (telkens) heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt. Het hof heeft de in de tenlastelegging voorkomende kennelijke verschrijvingen verbeterd gelezen. De verdachte is daardoor niet in enig belang geschaad. Bewijsoverweging t.a.v. feit 2 De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, omdat verdachte niet op de hoogte was en ook niet hoefde te zijn van het feit dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Bij besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 21 april 2006 is het rijbewijs van verdachte met ingang van 28 april 2006 ongeldig verklaard. Uit een schrijven van het CBR van 23 november 2007 blijkt dat het desbetreffende besluit destijds aangetekend is verzonden naar het adres [straat 3] te [plaats 3], zijnde het toenmalige GBA-adres van verdachte, en dat de aangetekende brief niet retour is gekomen. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij weliswaar niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, maar dat hij wel wist dat er een brief met die strekking aan zat te komen. Verdachte heeft verklaard dat hij "nog op die brief zat te wachten". Voorts heeft verdachte verklaard dat zijn administratie een chaos was en dat hij op een gegeven moment bepaalde post niet meer openmaakte. Volgens verdachte zou het kunnen dat de desbetreffende brief van het CBR bij de ongeopende post heeft gezeten. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte ten tijde van zijn staandehouding op 16 juli 2007 redelijkerwijs had moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Bewijsoverweging t.a.v. feit 3 De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte het oogmerk had zich de in de tenlastelegging genoemde goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Volgens de raadsman was er namelijk sprake van - al dan niet stilzwijgende - instemming van de zijde van aangever, die aanwezig was toen verdachte de goederen tot zich nam. Het hof verwerpt het verweer, reeds omdat het feitelijke grondslag ontbeert. In het proces-verbaal van aangifte (proces-verbaalnummer [nummer], blad 2 en 3, op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1]), heeft aangever [benadeelde 1] verklaard over het ten laste gelegde feit. Het hof acht die verklaring geloofwaardig. Uit de verklaring van [benadeelde 1] blijkt dat [benadeelde 1] op het moment dat verdachte [benadeelde 1] woning instapte er direct hardlopend vandoor is gegaan. [benadeelde 1] heeft verklaard dat toen hij later die dag in zijn woning terugkwam, hij zag dat een aantal DVD's, CD's, kleding en zijn mobiele telefoon waren weggenomen. [benadeelde 1] is - anders dan verdachte heeft verklaard - derhalve niet bij het wegnemen van de desbetreffende goederen door verdachte aanwezig geweest. [benadeelde 1] heeft dus (ook) daar en toen niet ingestemd met de toe-eigening. Ook anderszins is niet gebleken van aangevers instemming. Integendeel, de gedragingen en verklaringen van [benadeelde 1] duiden op het tegenovergestelde. [benadeelde 1] heeft de DVD's en CD's zelf teruggenomen zodra hij wist waar die goederen zich bevonden, d.i. uit de auto van [benadeelde 2]. Voorts heeft [benadeelde 1] tegenover verbalisant [verbalisant 1] verklaard dat aan niemand het recht of de toestemming is gegeven tot het plegen van het feit. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 2. hij op 16 juli 2007 te [plaats 1] terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, [straat 1], als bestuurder een motorrijtuig, (personen-auto), van die categorie heeft bestuurd; 3. hij op 31 december 2006 te [plaats 2], in de gemeente [gemeente 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [straat 4] aldaar) heeft weggenomen een aantal DVD's/CD's toebehorende aan [benadeelde 1]; 4. hij in de periode van 16 januari 2007 tot en met 17 januari 2007 te [plaats 3], in de gemeente [gemeente 3], meermalen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning (gelegen aan de [straat 3] aldaar), toebehorende aan [eigenaar], heeft vernield. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: onder 2: overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994; onder 3: diefstal; onder 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich op 16 juli 2007 in [plaats 1] schuldig gemaakt aan overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 door een personenauto te besturen, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Verdachte heeft daarmee een tegen hem genomen administratieve maatregel genegeerd, welke in het leven is geroepen om de verkeersveiligheid te beschermen. Op 31 december 2006 heeft verdachte op [plaats 2] een aantal dvd's/cd's van aangever [benadeelde 1] gestolen. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van aangever. Tot slot heeft verdachte in de periode van 16 januari 2007 tot en met 17 januari 2007 tweemaal de ruit van een woning aan de [straat 3] in [plaats 3] vernield, waarmee hij inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de woningbouwvereniging aan wie de woning toebehoorde. Tevens heeft hij de woningbouwvereniging financieel nadeel berokkend. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 oktober 2008, waaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten. Het hof houdt tevens rekening met hetgeen de verdachte en zijn raadsman ter terecht-zitting van het hof hebben verklaard omtrent verdachtes persoonlijke omstandigheden. Volgens verdachte is hij in rustiger vaarwater terecht gekomen. Hij is na zijn vrijlating uit de gevangenis in augustus 2008 naar [woonplaats] vertrokken om het criminele circuit in [plaats 1] te ontlopen. In [woonplaats] heeft hij sinds twee maanden een eigen kamer. Hij is op zoek naar een baan en is bezig de omgangsregeling met zijn jongste zoon weer op gang te krijgen. De ernst van de feiten, in samenhang bezien met verdachtes justitiële verleden, recht-vaardigen in beginsel een gevangenisstraf zoals door de politierechter is opgelegd. Gelet echter op de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte - die het hof niet wil doorkruisen - zal het hof thans volstaan met oplegging van een werkstraf van na te melden duur, zoals ook door de advocaat-generaal is gevorderd. Benadeelde partij Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard. De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van haar vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 22c (oud), 22d, 57 (oud), 63 (oud), 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 (oud) en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw recht doende: verklaart het verdachte onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast; verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Dit arrest is aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. G. Dam en mr. G.N. Roes, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. Roes voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.