Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0655

Datum uitspraak2009-01-22
Datum gepubliceerd2009-01-22
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers187050 KG ZA 09-40 voorlopige voorziening 187041 FA RK 09-26 hoofdzaak
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Wet tijdelijk huisverbod. Niet ontvankelijkverklaring beroep tegen oplegging huisverbod. Gegrond verklaring beroep tegen verlenging opgelegd huisverbod. Bevoegdheid tot verlenging door de burgemeester gebruikt voor een doel waarvoor de bevoegdheid niet is gegeven.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht Zaaknummer : 187050 / KG ZA 09-40 voorlopige voorziening 187041 / FA RK 09-26 hoofdzaak Proces-verbaal mondelinge uitspraak gedaan op 22 januari 2009 naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen [verzoeker] wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde mr. P. Bouman, tegen de burgemeester van de gemeente [X], zetelende te [X], verweerder, gemachtigde mr. M. Mol, in welke zaak belanghebbenden zijn: -[belanghebbende sub 1], wonende te [woonplaats]; -de Stichting Bureau Jeugdzorg, gevestigd te [vestigingsplaats]. Procesverloop Bij besluit van 3 januari 2009 heeft de fungerend hulpofficier van justitie namens verweerder aan verzoeker voor een periode van tien dagen een huisverbod als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod opgelegd, alsmede een verbod contact op te nemen met [belanghebbende sub 1] en de minderjarige [A] (geboren [geboorteplaats]), huisgenoten van verzoeker. Bij besluit van 13 januari 2009 heeft verweerder het huisverbod en het contactverbod verlengd tot en met 31 januari 2009. Tegen deze besluiten heeft verzoeker bij brief van 19 januari 2009 beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 22 januari 2009 heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt. Mondelinge uitspraak: 1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de beroepsgrond, dat het besluit van 3 januari 2009 is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb is ingetrokken. Nu de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd is verstreken en geen andere beroepsgronden zijn gesteld heeft verzoeker geen rechtens te honoreren belang meer bij inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 3 januari 2009, wordt om die reden niet ontvankelijk verklaard. 3. Ter zitting zijn de beroepsgronden tegen het besluit tot verlenging van het huisverbod van 13 januari 2009 aangevuld met artikel 3:3 van de Awb. Betoogd is dat verweerder de bevoegdheid tot verlenging heeft gebruikt voor voor een doel waarvoor die bevoegdheid niet is verleend. 4. Verweerder heeft verklaard dat [belanghebbende sub 1] niet langer aan haar standpunt vasthield dat zij bij verzoeker wegwilde en dat hij dit in zijn overwegingen bij de verlenging van het huisverbod heeft betrokken. Verweerder heeft echter van belang geacht dat het AMK vreesde voor schade voor de ontwikkeling van het kind. Omdat [belanghebbende sub 1] niet langer de relatie wil beëindigen is het initiatief genomen de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) om een spoedonderzoek te vragen. Dit onderzoek dient uit te wijzen of voor de minderjarige [A] een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Verweerder heeft het besluit tot verlenging van het huisverbod genomen om te bewerkstelligen dat het huis- en contactverbod voor verzoeker hangende het onderzoek door de Raad van kracht zou blijven. 5. Verzoeker geeft er in zijn algemeenheid blijk van mee te zullen werken aan de hulpverlening. Weliswaar heeft de van verzoeker verlangde urinecontrole eerst op 15 januari 2009 plaatsgevonden, maar dat wettigt op zichzelf bezien niet de conclusie dat de bereidheid tot medewerking aan de hulpverlening ontbreekt. Verzoeker heeft ter zitting voorts toegezegd de vervolgafspraken voor urinecontroles te zullen nakomen. Voorts is niet gebleken dat verzoeker heeft gehandeld in strijd met het hem opgelegde verbod, en evenmin dat hij hulpverlening voor zichzelf en [belanghebbende sub 1] hindert. 6. Ter zitting is aangevoerd dat verzoeker blijkens de uitslag van zijn urinecontrole van 15 januari 2009 positief is bevonden op het gebruik van cocaïne. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een medicijn gebruikt om hem rustig te houden. Dit medicijn, Bromazepam, is hem door de huisarts voorgeschreven. Verzoeker stelt dat dit medicijn een positieve reactie geeft bij een urinetest. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aldus niet buiten redelijke twijfel is dat verzoeker cocaïne heeft gebruikt. Nu verzoeker zich bereid heeft verklaard regelmatig urinecontroles te ondergaan, waarvan de eerstkomende heden zal plaats hebben, kan de hulpverlening hierop regelmatig controle uitoefenen en nader onderzoek plegen naar de juistheid van verzoekers stelling. 7. Inherent aan het instrument huisverbod is dat het kan eindigen wanneer hulpverlening is aanvaard. Er mag naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet bij voorbaat van worden uitgegaan dat het hulpverleningstraject na het einde van het huisverbod tot mislukken gedoemd is. Gegeven het feit dat de vrouw hulpverlening heeft geaccepteerd, dat deze hulpverlening inmiddels is opgestart, en dat zij aangeeft verzoeker niet meer te willen verlaten, is de enige grond voor voortduring van het huisverbod nog het opstarten van een spoedonderzoek bij de Raad waaruit moet blijken of een kinderbeschermingsmaatregel voor het kind noodzakelijk is. 8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de veiligheid van [A] gevaar loopt door het contact met verzoeker. De voorzieningenrechter ziet er niet aan voorbij dat het getuige zijn van huiselijk geweld zeer schadelijk is voor de ontwikkeling van een kind. Het stelsel van kinderbeschermingsmaatregelen biedt echter voldoende instrumenten om de veiligheid van het kind hangende het onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel te waarborgen. 9. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat verweerder de bevoegdheid tot verlenging van het huisverbod heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. 10. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit van 13 januari 2009 dient te worden vernietigd. 11. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 966,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: - 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift; - 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; - 1 punt voor het verschijnen ter zitting; - waarde per punt € 322,00; - wegingsfactor 1. 12. Tevens zal de voorzieningenrechter bepalen dat de gemeente [X] aan verzoeker het griffierecht ten bedrage van € 290,00 (twee maal € 145,00) dient te vergoeden. 13. Beslist wordt derhalve als volgt. Beslissing De voorzieningenrechter: - verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 3 januari 2009, niet-ontvankelijk; - verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 13 januari 2009 gegrond; - vernietigt het bestreden besluit van 13 januari 2009; - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af; - bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 290,00; - veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op € 966,00; - wijst de gemeente [X] aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden. Waarvan proces-verbaal mr. A.W.J.P. Weijters mr. A.F.C.J. Mosheuvel Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.