Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0675

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08 / 260 WRO AQ1 A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontvankeljkheid van beroep van enkele BV's met betrekking tot besluit tot het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het gebruik van een perceel, gelegen aan een plas, als gronddepot. In casu bedraagt de afstand tussen het perceel in eigendom bij [BV B] en het perceel waarop het vrijstellingsbesluit ziet ongeveer 120 tot 140 meter. Tussen beide percelen ligt een perceel (weide)grond in eigendom bij de gemeente Almelo, twee wegen, het talud van een brug over de Noordtak van het Twentekanaal en bosschage/begroeiing. Het beoogde gronddepot heeft de vorm van een rechthoek. Dit gronddepot is met de ‘korte zijde’ richting de gronden van eiseres gesitueerd. Gelet op vorenstaande heeft [BV B] nagenoeg geen zicht op de grond die zal worden opgeslagen. Zo er al sprake is van enig zicht, is dat zicht van een dermate geringe betekenis dat [BV B] door het vrijstellingsbesluit niet rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt. De rechtbank voegt aan vorenstaande toe dat [BV B] de bij haar in eigendom zijnde (agrarische) grond niet zelf als zodanig gebruikt (en dan ook niet in die gebruiksbelangen kan worden getroffen) enkel ‘slechts’ in eigendom heeft/houdt om in de toekomst eventueel woningbouw te kunnen plegen. Evenmin concurrentiebelang nu de enkele verwachting dat bij vernietiging van het vrijstellingsbesluit de gemeente Almelo (en eventuele derden) de grond zullen gaan aanbieden bij het gronddepot van [BV A] onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de marktpositie van [BV A] in die mate wordt verbijzonderd dat haar belang rechtstreeks is betrokken bij het besluit


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector bestuursrecht Registratienummer: 08 / 260 WRO AQ1 A uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen: [BV A] en [BV B], eisers, gemachtigde: mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almelo, verweerder. 1. Bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 29 januari 2008. 2. Procesverloop De gemeente Almelo heeft bij brief van 2 oktober 2007 aan verweerder verzocht vrijstelling ex artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) te verlenen voor het tijdelijk inrichten van een gronddepot ten oosten van de [A straat] te Almelo. Het ontwerpvrijstellingsbesluit heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eisers hebben hiertegen hun zienswijze bij verweerder kenbaar gemaakt. Bij besluit van 29 januari 2008 (het primaire alsmede het bestreden besluit) heeft verweerder vrijstelling ex artikel 17 van de WRO verleend voor het tijdelijk inrichten van een gronddepot op de percelen [...] ten oosten van de [A straat] te Almelo. Hiertegen hebben eisers bij fax van 5 maart 2008 pro forma beroep ingediend. De gronden zijn bij fax van 3 april 2008 ingediend. Verweerder heeft op 7 mei 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Het verweerschrift is op 20 mei 2008 ingebracht. Op verzoek van de rechtbank hebben eisers bij fax van 16 oktober 2008 vragen beantwoord en nadere stukken in het geding gebracht. Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank op 23 december 2008 een nader stuk ingebracht. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 6 januari 2009, waar eisers zich hebben doen vertegenwoordigen door mr. drs. H. Witbreuk, kantoorgenoot van hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P.F. Reinderink en F. Dirven. 3. Overwegingen Kern van het geschil Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In afwijking van het bepaalde in deze afdeling staat het recht om zienswijzen kenbaar te maken open voor een ieder (artikel 19a, vierde lid, van de WRO). Het recht om een aldus voorbereid besluit voor te leggen aan de bestuursrechter is daarentegen slechts opengesteld voor belanghebbenden (artikel 8:1, eerste lid, van de Awb). Alvorens de rechtbank het geschil inhoudelijk kan behandelen, dient te worden beoordeeld of eisers belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Gronden van beroep Voor zover van belang en samengevat weergegeven voert eiseres [ BV B]. ten eerste aan dat zij gronden in eigendom heeft die in de nabijheid van het beoogde gronddepot zijn gelegen. Voorts is er sprake van reëel zicht op het gronddepot, gelet op de maximale hoogte van de opslag van grond (5 meter). Nu er wordt voldaan aan het nabijheidscriterium en het zichtcriterium, is zij belanghebbende bij het bestreden besluit. [BV B] voert ten tweede aan dat de bij haar in eigendom zijnde gronden zijn gesitueerd langs de toegangsweg naar het gronddepot. Voor zover van belang en samengevat weergegeven voert eiseres [BV A] ten eerste aan dat er wordt voldaan aan het nabijheidscriterium en het zichtcriterium. Ten tweede voert [BV A] aan dat een (mede)dochter van het concern (in casu [BV C]) een gronddepot exploiteert op korte afstand van het beoogde gronddepot. Nu de gemeente Almelo in dezelfde markt wenst te operen als de (mede)dochter, is er sprake van concurrenten. Ter zitting heeft gemachtigde verduidelijkt dat deze concurrentie niet wordt veroorzaakt door het verkopen van grond maar in de opslag van grond. De (mede)dochter loopt inkomsten mis omdat het bestreden besluit het mogelijk maakt dat de gemeente Almelo afgegraven grond op een eigen gronddepot opslaat, in plaats van deze grond op te slaan op het gronddepot van de (mede)dochter. Overwegingen van de rechtbank Wil een (rechts)persoon kunnen worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb, dan moet er sprake zijn van een eigen, objectief bepaalbaar, actueel, persoonlijk en rechtstreeks belang. In de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zijn deze criteria nader uitgewerkt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar de aard van het besluit en de hoedanigheid van de (rechts)persoon. Indien er sprake is van een besluit tot het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan, is een (rechts)persoon in de hoedanigheid van eigenaar, niet zijnde een bewoner, belanghebbende bij dit besluit indien de (rechts)persoon eigenaar is van een perceel dat is gelegen in de (onmiddellijke) nabijheid van het perceel waarop het vrijstellingsbesluit betrekking heeft. Hierbij kan het zichtcriterium een rol spelen. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 27 maart 2002 (LJN AE0706), 14 augustus 2002 (LJN AE6459), 20 juni 2000 (LJN AA9407) en 17 mei 2006 (LJN AX2080). In casu bedraagt de afstand tussen het perceel in eigendom bij [BV B] en het perceel waarop het vrijstellingsbesluit ziet ongeveer 120 tot 140 meter. Tussen beide percelen ligt een perceel (weide)grond in eigendom bij de gemeente Almelo, twee wegen, het talud van een brug over de Noordtak van het Twentekanaal en bosschage/begroeiing. Het beoogde gronddepot heeft de vorm van een rechthoek. Dit gronddepot is met de ‘korte zijde’ richting de gronden van eiseres gesitueerd. Gelet op vorenstaande heeft [BV B] nagenoeg geen zicht op de grond die zal worden opgeslagen. Zo er al sprake is van enig zicht, is dat zicht van een dermate geringe betekenis dat [BV B] door het vrijstellingsbesluit niet rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt. De rechtbank voegt aan vorenstaande toe dat [BV B] de bij haar in eigendom zijnde (agrarische) grond niet zelf als zodanig gebruikt (en dan ook niet in die gebruiksbelangen kan worden getroffen) enkel ‘slechts’ in eigendom heeft/houdt om in de toekomst eventueel woningbouw te kunnen plegen. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de stelling van [BV B] dat zij in haar belangen wordt geraakt vanwege het gebruiken van een naastgelegen weg als toegangsweg naar het beoogde gronddepot, omdat deze stelling is gebaseerd op een foutieve aanname. Immers, verweerders gemachtigde heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de toevoer van grond via de noordzijde zal geschieden, terwijl de gronden van [BV B] zijn gesitueerd aan de zuidzijde. De afstand tussen het perceel in eigendom bij [BV A] en het perceel waarop het vrijstellingsbesluit ziet, bedraagt 500 meter. Tussen beide percelen ligt (deels) een agrarisch perceel in eigendom bij derden, bosschages/begroeiing, de [A straat] en wederom bosschages/begroeiing. Zo er al sprake zou zijn van enig zicht, wat de rechtbank betwijfelt, is dat zicht van dermate geringe betekenis dat [BV A] door het vrijstellingsbesluit niet rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt. Vorenstaande geldt onverkort voor de gronden die [BV B] en [BV A] in gemeenschappelijk eigendom hebben. Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat [BV B] en [BV A], in hun hoedanigheid als eigenaar, niet rechtstreeks in hun belangen worden getroffen door het vrijstellingsbesluit. Ten aanzien van de stellingen van [BV A] met betrekking tot haar belangen als concurrent overweegt de rechtbank het volgende. Een rechtspersoon is belanghebbende bij een vrijstellingsbesluit, gericht aan een andere (rechts)persoon, indien diens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij dit besluit. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van het besluit een rol kan spelen. Er is sprake van concurrenten indien de bedrijfsactiviteiten van beide (rechts)personen in grote lijnen samenvallen, beiden in hetzelfde verzorgingsgebied actief zijn en zich tot dezelfde klantenkring richten (de Afdeling 26 september 2001 en 18 februari 2004, respectievelijk LJN AT4615 en LJN AO3926). [BV A] stelt dat zij door het bestreden besluit in haar concurrentiebelang wordt geraakt omdat een (mede)dochter (opslag)inkomsten misloopt. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank het volgende. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [BV A] momenteel niet meer de beschikking heeft over een nabij gelegen gronddepot. Ervan uitgaande dat [BV A] ten tijde van het bestreden besluit wèl de beschikking had over een nabij gelegen gronddepot, betekent dit niet dat de belangen van [BV A] rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Immers, de enkele verwachting dat bij vernietiging van het vrijstellingsbesluit de gemeente Almelo (en eventuele derden) de grond zullen gaan aanbieden bij het gronddepot van [BV A] biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat de marktpositie van [BV A] in die mate wordt verbijzonderd dat haar belang rechtstreeks is betrokken bij het besluit (de Afdeling 4 juli 2001, LJN AL2348). Resumerend oordeelt de rechtbank dat de belangen van [BV B] en [BV A] niet rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Het ingestelde beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Beslist wordt derhalve als volgt: 4. Beslissing De Rechtbank Almelo, Recht doende: - verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag. Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, en door deze en mr. A.E.M. Lever, griffier, ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 Afschrift verzonden op AB