Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0714

Datum uitspraak2009-01-22
Datum gepubliceerd2009-01-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 05/5197
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een aanvrager van een wadloopvergunning (B-allround) moet aantonen dat hij/zij een als zodanig goedgekeurde opleiding tot wadloopgids bij een A-organisatie met goed gevolg heeft afgerond.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 05 - 5197 uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2009 in de zaak van: [naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser, tegen: gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 mei 2004 hebben de colleges van gedeputeerde staten van Groningen, Friesland en Noord-Holland (de Waddenprovincies) het verzoek van eiser van 29 januari 2004 om een wadloopvergunning (B-allround) afgewezen. Daarbij is gewezen op het advies van de Wadloopadviescommissie. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 juni 2004 bij verweerder bezwaar gemaakt, aangevuld bij brief van 26 oktober 2004. Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 oktober 2005 beroep ingesteld. Bij brief van 25 januari 2007 heeft verweerder het besluit van 30 augustus 2005 ingetrokken en medegedeeld dat een nieuw besluit op het bezwaar zal worden genomen. Het beroep is behandeld ter zitting van 10 december 2007, waarna het onderzoek is geschorst. Bij besluit van 5 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 25 november 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door [naam]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde, en door F. Wagenaar, werkzaam bij het secretariaat van de Stuurgroep Wadden Provincies. 2. Overwegingen 2.1 Verweerder heeft het bestreden besluit van 30 augustus 2005 ingetrokken en in de plaats daarvan het besluit van 5 februari 2008 genomen. Met dit besluit is verweerder niet volledig tegemoet gekomen aan het beroep van eiser, zodat het beroep van eiser van rechtswege mede is gericht tegen het besluit van 5 februari 2008. 2.2 Gesteld noch gebleken is dat eiser bij een beoordeling van het besluit van 30 augustus 2005 belang heeft. Voor zover het beroep zich tegen dit besluit richt moet het dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Nu verweerder het bestreden besluit hangende beroep heeft ingetrokken, ziet de rechtbank wel aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. 2.3 Bij besluit van 17 juli 2000 hebben de colleges van gedeputeerde staten van de Waddenprovincies aan eiser een vergunning verleend op grond van artikel 5 van de Wadloopverordening 1996 (hierna: de Verordening) voor het organiseren en lopen van wadlooptochten op de routes Ameland, Engelsmanplaat en Schiermonnikoog. Dit is een zogenaamde B-vergunning voor bepaalde routes. Daarbij is eiser tevens vergunning geweigerd voor het organiseren en lopen van wadlooptochten op het gehele Nederlandse wad (B-allround). De colleges hebben zich daarbij op het standpunt gesteld, overeenkomstig het advies van de Wadloopadviescommissie, dat eiser zich daartoe eerst verder diende te bekwamen in met name de hydrologie en geografie van het Waddengebied en tevens meer oriënterende verkenningen moest uitvoeren om op die manier de algemene ervaring en kennis van het wad te vergroten. 2.4 Op 29 januari 2004 heeft eiser, wijzend op zijn jarenlange ervaring op de drie routes, verzocht zijn vergunning om te zetten in een volledige B-allroundvergunning. 2.5 Verweerder heeft de gevraagde vergunning geweigerd, omdat eiser geen opleiding bij een wadlooporganisatie heeft gevolgd en daardoor niet heeft voldaan aan een belangrijke voorwaarde voor vergunningverlening. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat weliswaar vóór 2001 het gebruik werd gehanteerd dat een B-vergunning voor drie routes betekende dat men (zonder meer) in aanmerking kwam voor een B-allroundvergunning, maar dat vanaf 2001 onverkort wordt vastgehouden aan de eis van een opleiding bij een wadlooporganisatie. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder afgewezen omdat geen sprake is van gelijke gevallen. 2.6 Ingevolge artikel 4 van de Verordening is het houden van een wadlooptocht verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 5, 6 en 7, die betrekking hebben op het verlenen van een vergunning, machtiging of ontheffing. 2.7 Ingevolge artikel 9, eerste lid aanhef en sub b, van de Verordening wordt de vergunning niet verleend indien ten aanzien van natuurlijke personen blijkt dat de aanvrager naar het oordeel van gedeputeerde staten, de in artikel 8 bedoelde commissie gehoord, niet over voldoende ervaring beschikt in het leiden van wadlooptochten. 2.8 Ingevolge artikel 12, vijfde lid, van de Verordening kunnen gedeputeerde staten nadere regels stellen met betrekking tot de vereiste ervaring die benodigd is om in aanmerking te komen voor een vergunning onderscheidenlijk machtiging. 2.9 Deze nadere regels zijn neergelegd in de bij de Verordening behorende bijlage 3, 'Criteria bij de vergunningverlening'. Daarin is onder 'B-verguning' onder meer als criterium opgenomen: "2. De aanvrager zal moeten aantonen dat hij/zij een als zodanig goedgekeurde opleiding tot wadloopgids bij een A-organisatie met goed gevolg heeft afgerond." 2.10 Voorts is in de Beleidsuitgangspunten van de Verordening onder meer neergelegd dat zogenaamde A-vergunningen worden verstrekt aan rechtspersonen, de wadlooporganisaties. Op basis van deze vergunning mogen zij gidsen aanwijzen, die groepen wadlopers via vaste routes over het wad leiden. Deze A-organisaties verzorgen tevens de opleiding van de gidsen. Een B-vergunning wordt verstrekt aan individuele personen, die onder eigen verantwoordelijkheid een kleine groep deelnemers (maximaal 12 personen) over het wad leiden. 2.11 De in artikel 8 verordening bedoelde commissie van deskundigen is de Wadloopadviescommissie, die adviseert over de vergunningverlening. 2.12 De uitvoering van de verordening en de beslissing op aanvragen voor een vergunning hebben de colleges van de Waddenprovincies gemandateerd aan de Stuurgroep Waddenprovincies. 2.13 Binnen de Stuurgroep Waddenprovincies is in 2000, geaccordeerd door de colleges van de Waddenprovincies, besloten tot een striktere handhaving van de regelgeving vanaf het seizoen 2001. In 1999 zijn voor het vastleggen van de minimumeisen aan kennis en ervaring de "Eindtermen Wadloopgids" opgesteld, die de A-organisaties in hun opleidingsprogramma zullen opnemen en is besloten tot het samenstellen van een examencommissie. De toetsing betreft zowel een theoretisch deel als een praktisch deel. Deze ontwikkeling heeft tot gevolg dat vanaf 2001 alle aanvragers moeten aantonen dat ze een opleiding tot wadloopgids hebben gehad en met goed gevolg een examen hebben afgelegd. Hiervan is berichtgegeven door middel van het Informatiebulletin Wadlopen, waarvan verweerder de nrs 9, november 1999, en 11, december 2000, ter zitting heeft overgelegd. 2.14 De rechtbank stelt vast dat de voorwaarden en vereisten voor het verlenen van een B-allroundvergunning, zoals neergelegd in de bij de Verordening behorende bijlage 3, al vóór 2001 van kracht waren. Verweerder heeft aangegeven dat daaraan vanaf 1 januari 2001 strikt de hand werd gehouden en wel ten aanzien van alle aanvragen, zowel van ervaren wadlopers als van 'nieuwkomers'. Van enig overgangsrecht ten aanzien van personen die al voor 2001 een vergunning bezaten is de rechtbank niet gebleken. Voorts stelt de rechtbank vast dat de geldende criteria ook in het geval van eiser zijn toegepast. 2.15 Eiser heeft weliswaar betoogd dat hij als ervaren wadloper niet aan de nieuwe eisen zou behoeven te voldoen, maar voor dit betoog is geen steun in de regelgeving, beleidsregels of uitvoeringspraktijk te vinden. Hetzelfde geldt voor eisers betoog dat hij al vóór 2001 in aanmerking had moeten zijn gekomen voor (een automatische omzetting in een) B-allroundvergunning. Ook al zou het juist zijn dat eiser al vóór 2001 in aanmerking had moeten komen voor een B-allroundvergunning - de rechtbank laat dit in het midden - , dan nog dient eiser met ingang van 2001 te voldoen aan het geldende opleidingsvereiste. Eiser heeft zijn standpunt dat de vóór 2001 gevoerde praktijk dat bij de verlening van een wadloopvergunning voor 3 routes deze automatisch werd omgezet in een B-allroundvergunning, ook na 2001 is voortgezet, hetgeen verweerder heeft betwist, onvoldoende onderbouwd. Ook eisers verwijzing naar (de inhoud van) een brief van 17 juni 2002 van de Stuurgroep Waddenprovincies gericht aan [naam] is onvoldoende om te kunnen concluderen dat verweerder aan het opleidingsvereiste in bepaalde situaties niet strikt de hand heeft gehouden. Van belang is hierbij dat eisers aanvraag dateert van januari 2004, dus ruim na 2001, en dat bij het verlenen van de vergunning voor drie routes in 1999 reeds is opgemerkt dat hij niet voor een B-allround in aanmerking kwam omdat zijn theoretische kennis tekortschoot en hij tevens over te weinig ervaring beschikte ten aanzien van de rest van het wad. 2.16 Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op. Het verlenen van een vergunning B-allround aan wadloper [naam] uit [woonplaats], waarop eiser het oog heeft, is niet aan te merken als een met de situatie van eiser gelijk te stellen geval. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting uiteengezet, dat ten onrechte aan [naam] na 2001 middels een automatische omzetting een B-allroundvergunning is verleend. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij op basis van deze enkele foute beslissing niet gehouden kan zijn om in strijd met de regelgeving eisers aanvraag te honoreren. 2.17 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gericht tegen het besluit van 5 februari 2008 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2005 niet-ontvankelijk; 3.2 verklaart het beroep tegen het besluit van 5 februari 2008 ongegrond; 3.3 gelast dat de provincie Noord-Holland het door eiser betaalde griffierecht van € 138, -aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. H.C. Greeuw en A.J. Medze, rechters, en op 22 januari 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.