
Jurisprudentie
BH0724
Datum uitspraak2008-12-12
Datum gepubliceerd2009-01-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-006036-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-006036-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verdachte heeft een aantal grote geldbedragen verduisterd uit een nalatenschap waarover hij toen beheer voerde als executeur testamentair. Door aldus te handelen heeft de verdachte naast het toebrengen van financiële schade aan de benadeelde erven tevens het door de erven in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd.
De verdachte heeft voorts vervalste en valse documenten ingebracht in procedures tegen de Belastingdienst bij dit gerechtshof en de Hoge Raad der Nederlanden. Dusdoende heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming als de onderhavige.
Dit zijn ernstige feiten, die in beginsel dan ook aanleiding geven voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Bij het bepalen van de straf zal het hof echter het navolgende in aanmerking nemen. De verdachte is door de onderhavige zaak reeds ernstig getroffen in de privésfeer, vooral doordat hij als gevolg hiervan afkeer heeft gewekt in zijn vorige woonplaats en zich genoodzaakt voelde te verhuizen naar een plaats waar het op zijn leeftijd niet gemakkelijk zal zijn te aarden. Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte uiteindelijk geen financieel gewin hebben opgeleverd. Ten slotte zal het hof rekening houden met de hoge leeftijd van de verdachte, alsmede met zijn blanco strafblad blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
27 augustus 2008.
Het hof is – gelet op het bovenstaande - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden een passende en geboden reactie vormen. Naar het oordeel van het hof heeft de behandeling van de zaak evenwel niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof neemt hierbij met de rechtbank de overschrijding van de termijn voor de berechting in eerste aanleg in aanmerking, maar ook de overschrijding van de termijn van inzending van de stukken van het geding na het instellen van het hoger beroep.
Uitspraak
Rolnummer: 22-006036-06
Parketnummers: 11-500629-05 en 11-993010-05
Datum uitspraak: 12 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 17 oktober 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
verdachte,
geboren te op ,
adres: .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 10 september 2008 en 28 november 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals op de terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaardingen en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Voorts heeft het hof de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 1 tenlastegelegde gekwalificeerde verduisteringen. Naar het oordeel van de raadsman heeft de verdachte gehandeld conform de beheersbevoegdheden die een executeur testamentair overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek toekomen. Hiertoe heeft de raadsman het navolgende aangevoerd, onderverdeeld naar de diverse tenlastegelegde geldbedragen waarvan het hof verduistering bewezen acht.
Ten aanzien van de bedragen van EUR 45.000,--, EUR 9.000,-- en EUR 20.000,--:
De raadsman heeft aangevoerd dat deze bedragen weliswaar zijn overgemaakt naar de rekening van de vennootschap onder firma van persoon A, maar dat deze overmakingen pasten in het kader van het beheer van de nalatenschap. De verdachte zou met de vennootschap van persoon A zijn overeengekomen dat deze bedragen in de vorm van een lening werden verstrekt en dat hiervoor een rente van 4 % in rekening zou worden gebracht. Nu dit rentepercentage hoger was dan het percentage dat op de lopende rekening waarop die bedragen stonden, verkregen zou kunnen worden, betrof dit een handeling die financieel voordeel voor de nalatenschap tot gevolg zou hebben.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende en gaat hierbij uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
- op DATUM 1 heeft de verdachte geldbedragen van EUR 45.000,--, EUR 9.000,-- en EUR 20.000,-- overgeboekt van de spaarrekening van de overledene naar de betaalrekening van de overledene;
- op DATUM 2 heeft de verdachte een geldbedrag van EUR 54.000,-- overgeboekt van de betaalrekening van de overledene naar de rekening van de vennootschap van persoon A;
- op DATUM 2 heeft de verdachte tevens een geldbedrag van EUR 20.000,-- van de betaalrekening van de overledene overgeboekt naar een privérekening van zichzelf;
- de verdachte verklaart deze bedragen te hebben geleend van de erven;
- op geen enkele wijze blijkt iets van een leenovereenkomst tussen de door de verdachte beheerde boedel en de vennootschap van persoon A;
- de erven zijn door de verdachte niet op de hoogte gesteld van de zogenaamde leningen;
- de verdachte heeft het bestaan van de spaarrekening (inclusief het saldo hierop) van de overledene verzwegen voor de erven; en
- de verdachte heeft getracht door middel van valse rekeningafschriften de transacties te verdoezelen.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte zich wel degelijk schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van deze bedragen, nu hij in strijd met zijn bevoegdheden en taak als executeur dan wel bewindvoerder als “heer en meester” over deze bedragen is gaan beschikken. Uitlenen van geld aan een vennootschap met hoog restitutierisico – wat is gebleken toen de verdachte het geld in 2004 moest terugstorten en dat slechts kon uit een nieuwe eigen hypothecaire lening – behoort niet tot behoorlijk beheer van de boedel. Daarvoor was dan ook toestemming van de kantonrechter vereist.
Ten aanzien van het bedrag van EUR 100.000,--:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat dit bedrag in verband met de aankoop van een appartement voor één van de erven is overgeboekt naar een rekening van de verdachte. Dit bedrag zou zijn overgeboekt in overleg met de notaris en met medeweten van de overige erven. Nadat echter dit bedrag alsnog vanaf een rekening van de erven is voldaan, is het bedrag dat op de eigen rekening van de verdachte geparkeerd stond, door een nalatigheid van de verdachte op zijn privérekening blijven staan. Onmiddellijk na ontdekking van deze nalatigheid heeft verdachte dit echter teruggeboekt op één van de rekeningen van de nalatenschap.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende en gaat hierbij uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
- op DATUM 1 heeft de verdachte een bedrag van EUR 100.000,-- overgeboekt van de spaarrekening van de overledene naar de betaalrekening van de overledene;
- op DATUM 2 heeft de verdachte dit bedrag van de betaalrekening van de overledene overgeboekt naar zijn eigen privérekening;
- de hypotheek van het appartement is uiteindelijk betaald vanuit de nalatenschap en het bedrag van
EUR 100.000,-- is op de privérekening van de verdachte blijven staan;
- de verdachte heeft deze transactie verzwegen voor de erven en heeft tevens getracht deze door middel van een vals overzicht te verdoezelen; en
- het bedrag is pas ver na DATUM 3 teruggeboekt.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van dit bedrag, nu hij in strijd met zijn bevoegdheden en taak als executeur als “heer en meester” over deze bedragen is gaan beschikken. Banken zijn verplicht opgave te doen van het eindejaarssaldo op iedere rekening. Het hof gelooft niet dat de verdachte, die niet vermogend is, op het saldo waarin dit bedrag was opgenomen, dat hij in januari 2004 moet hebben ontvangen, niet heeft bemerkt dat het saldo f 100.000,-- te hoog was, en daarmee een veelvoud van het te verwachten saldo.
Tenslotte overweegt het hof dat het met de rechtbank en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal verduistering van de bedragen van EUR 1.132,20 en EUR 8.994,11 niet bewezen acht. Met betrekking tot de tenlastegelegde verduistering van het bedrag van EUR 55.557,53 overweegt het hof dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet valt uit te sluiten dat een extra vergoeding tot welk bedrag ook, voor de werkzaamheden van de verdachte door de overledene aan de verdachte is toegezegd. Op grond hiervan kan strafrechtelijk niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte geen aanspraak had op dit bedrag. Het hof zal de verdachte vrijspreken van de verduistering van deze drie bedragen.
Bewijsoverwegingen feiten 3 en 4
Nu ter terechtzitting in hoger beroep zijdens de verdediging geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, zal het hof voor wat betreft de bewijsoverwegingen ten aanzien van deze feiten volstaan met verwijzing naar hetgeen de rechtbank hieromtrent reeds heeft overwogen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Verduistering, gepleegd door een executeur van een nalatenschap, ten opzichte van enig goed dat hij als zodanig onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft een aantal grote geldbedragen verduisterd uit een nalatenschap waarover hij toen beheer voerde als executeur testamentair. Door aldus te handelen heeft de verdachte naast het toebrengen van financiële schade aan de benadeelde erven tevens het door de erven in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd.
De verdachte heeft voorts vervalste en valse documenten ingebracht in procedures tegen de Belastingdienst bij dit gerechtshof en de Hoge Raad der Nederlanden. Dusdoende heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming als de onderhavige.
Dit zijn ernstige feiten, die in beginsel dan ook aanleiding geven voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Bij het bepalen van de straf zal het hof echter het navolgende in aanmerking nemen. De verdachte is door de onderhavige zaak reeds ernstig getroffen in de privésfeer, vooral doordat hij als gevolg hiervan afkeer heeft gewekt in zijn vorige woonplaats en zich genoodzaakt voelde te verhuizen naar een plaats waar het op zijn leeftijd niet gemakkelijk zal zijn te aarden. Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte uiteindelijk geen financieel gewin hebben opgeleverd. Ten slotte zal het hof rekening houden met de hoge leeftijd van de verdachte, alsmede met zijn blanco strafblad blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
27 augustus 2008.
Het hof is – gelet op het bovenstaande - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden een passende en geboden reactie vormen. Naar het oordeel van het hof heeft de behandeling van de zaak evenwel niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof neemt hierbij met de rechtbank de overschrijding van de termijn voor de berechting in eerste aanleg in aanmerking, maar ook de overschrijding van de termijn van inzending van de stukken van het geding na het instellen van het hoger beroep.
Het hof zal de overschrijding van deze termijnen, alsmede de onwenselijk lange duur van de procedure in haar totaliteit, verdisconteren in de strafmaat en in plaats van de hiervoor overwogen voorwaardelijke gevangenisstraf naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9(oud), 14a(oud), 14b(oud), 14c, 22c(oud), 22d, 57(oud), 225, 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van
120 (honderdtwintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning, mr. J. Borgesius en mr. E. Bos,
in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2008.