Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0727

Datum uitspraak2008-11-28
Datum gepubliceerd2009-01-23
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers106141 / FA RK 08-2699
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige kinderen naar Slovenië toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Civielrecht Meervoudige kamer zaaknr.: 106141 / FA RK 08-2699 beschikking d.d. 28 november 2008 (versie inclusief rechtsoverwegingen) in de zaak van: De Directie Justitieel Jeugdbeleid, afdeling Juridische en Internationale Zaken, van het Ministerie van Justitie, belast met de taak van Centrale Autoriteit, gevestigd te 2511 EX 's Gravenhage, Schedeldoekshaven 100, verzoekster, hierna te noemen de Centrale Autoriteit, gemachtigde mr. A.M.E.Giuliano, en [de vrouw], wonende te [adres], verweerster, hierna te noemen de vrouw, advocaat mr. B.H. Werink. PROCESVERLOOP Op 21 november 2008 is ter griffie van de rechtbank een verzoek van de Centrale Autoriteit binnengekomen waarin wordt verzocht om de onmiddellijke teruggeleiding van de minderjarige kinderen [kind 1 en kind 2] naar [***] in Slovenië te bevelen met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen (hierna: de Uitvoeringswet), althans de terugkeer van voornoemde minderjarige kinderen te bevelen binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn. Tevens is, op grond van artikel 13 lid 4 van de Uitvoeringswet, verzocht een Nederlandse voogdij-instelling te belasten met de tijdelijke (lees: voorlopige) voogdij over voornoemde minderjarige kinderen en voorts de vrouw, op grond van artikel 13 lid 1 van de Uitvoeringswet, te bevelen de minderjarige kinderen onmiddellijk aan de tijdelijke (lees: voorlopige) voogd af te geven. De kinderrechter heeft op 21 november 2008 een beschikking gegeven. De minderjarige kinderen, [kind 1 en kind 2], zijn op 26 november 2008 door de voorzitter gehoord in aanwezigheid van de heer M. Stipetic, tolk in de Sloveense en Servo-Kroatische taal. De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 28 november 2008. Daarbij zijn verschenen en gehoord: - mevrouw mr. A.M.E. Giuliano, namens de Centrale Autoriteit in Nederland, - de heer mr. B.H. Werink, namens de vrouw, - mevrouw B.S. Mulder, namens Bureau jeugdzorg Groningen, - mevrouw A.I. van Dijk, namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen, - mevrouw N. Sebenik, namens de Sloveense ambassade, - de heer B. Zalokar, namens de Centrale Autoriteit in Slovenië, - mevrouw M. Toskan, gezinsvoogdes, en mevrouw M. Palcic Bubric, gezinsvoogdes, namens 'Social Welfare and Work Centre [***]' in Slovenië, - de heer M. Stipetic, tolk in de Sloveense en Servo-Kroatische taal, - mevrouw D. Fogel, tolk in de Bosnische, Servische en Kroatische taal. De rechtbank heeft op 28 november 2008 mondeling uitspraak gedaan en heeft een beschikking afgegeven waarin alleen het dictum is opgenomen. Hieronder volgen de overwegingen die tot die beschikking hebben geleid. RECHTSOVERWEGINGEN De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 21 november 2008. Hierbij zijn de minderjarige kinderen, [kind 1 en kind 2], onder voorlopige voogdij gesteld van Bureau jeugdzorg Groningen (hierna: Bjz) voor de duur van drie maanden, waarbij tevens is bepaald dat de moeder de minderjarige kinderen dient af te geven aan Bjz. Voor het overige is het verzoek aangehouden. Vaststaande feiten - bij beslissing van 12 mei 2008 van het Social Welfare and Work Center [***] zijn de minderjarige kinderen: * [kind 1], geboren [in 1996] in [***], * [kind 2], geboren [in 1999] in [***], Slovenië, onder voorlopige voogdij gesteld; - bij beslissing van 6 juni 2008 van het Social Welfare and Work Centre [***] zijn voornoemde minderjarige kinderen onder voogdij gesteld; - op 24 november 2008 zijn de minderjarige kinderen door Bjz geplaatst in een Nederlands pleeggezin; - de vrouw bezit de Bosnische nationaliteit; - [kind 1 en kind 2] bezitten de Sloveense nationaliteit; - de vader van voornoemde minderjarige kinderen is overleden. Standpunt van de Centrale Autoriteit De vrouw heeft de kinderen op 2 juni 2008 vanuit de crisisopvang te [***], Slovenië meegenomen en hen, via Italië en Zweden, naar Nederland overgebracht en achtergehouden zonder instemming van de voogd. Zij heeft hierdoor in strijd gehandeld met het geldende gezagsrecht, zodat de overbrenging onrechtmatig is in de zin van artikel 3 van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna: het Verdrag). De Centrale Autoriteit heeft op verzoek van de Sloveense voogd van de kinderen de rechtbank gevraagd de teruggeleiding van de minderjarige kinderen te bevorderen op grond van artikel 11 van het Verdrag. De Centrale Autoriteit is van mening dat de uitzonderingen genoemd in de artikelen 12 lid 2 en 13 van het Verdrag zich niet voordoen. De Centrale Autoriteit heeft ter zitting naar voren gebracht dat het in het belang van de kinderen is dat zij terugkeren naar Slovenië, het land van hun gewone verblijfplaats. Aan het verzet van de kinderen tegen de teruggeleiding kan op grond van artikel 18 van het Verdrag voorbij worden gegaan, waarbij wordt verwezen naar de beschikking van het Gerechtshof, Den Bosch van 15 november 2006. Daarnaast is de Centrale Autoriteit van mening dat het verzet van de kinderen slechts is gebaseerd op de voorkeur van de kinderen om bij de vrouw te blijven. Zij verzetten zich dus niet tegen een teruggeleiding. De Centrale Autoriteit heeft tevens naar voren gebracht dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is de totstandkoming van beslissingen in Slovenië te toetsen. In deze procedure is artikel 3 het Verdrag van belang. Standpunt van de vrouw Namens de vrouw is naar voren gebracht dat het verzoek van de Centrale Autoriteit tot teruggeleiding afgewezen dient te worden, nu er geen gerechtelijke beslissing aan de Sloveense voogdijmaatregelen ten grondslag ligt. De beslissingen van 12 mei 2008 en 6 juni 2008 betreffen beslissingen van het Social Welfare and Work Centre. Hieruit volgt dat de uithuisplaatsing niet is gebaseerd op een beslissing van een Sloveense rechter. Op grond van de Sloveense Huwelijks- en Familiewet kan tegen beslissingen van het Social Welfare and Work Centre bezwaar worden gemaakt bij het Ministerie voor Arbeid, Familie en Sociale Zaken; over een beroep bij de rechter wordt niet gesproken. Nu de beslissingen waarop de Sloveense autoriteiten zich beroepen niet afkomstig zijn van een gerecht, komen deze niet voor erkenning in Nederland in aanmerking, mede gelet op het systeem in Nederland waarbij grote waarde wordt gehecht aan het oordeel van een onafhankelijke rechter wanneer het gaat om uithuisplaatsingen. Daar komt bij dat de vrouw van te voren nooit is geïnformeerd over en gehoord is in de procedures die tot uithuisplaatsing van de kinderen hebben geleid. Ook in de beslissingen staat nergens dat de vrouw is gehoord. Zelfs indien een administratieve beslissing de basis zou kunnen zijn voor teruggeleiding, dan nog kan deze beslissing niet worden erkend, wegens schending van het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor. Namens de vrouw wordt in dit verband gewezen op de uitspraak van het Gerechtshof, Leeuwarden van 28 december 2006, LJN AZ5106. Uitvoering van de beslissingen is dan ook in strijd met Nederlandse fundamentele rechtsbeginselen. Ten aanzien van de overgelegde rapportage van het Social Welfare and Work Centre wordt naar voren gebracht dat de vrouw zich niet kan vinden in de problemen die in deze rapportage zijn geschetst. De vrouw is van mening dat de kinderen zich wel degelijk verzetten tegen de teruggeleiding en dat naar hun mening geluisterd dient te worden. Daarom dient het verzoek te worden afgewezen. Tot slot wordt opgemerkt dat de vrouw in Nederland asiel heeft aangevraagd. Zij wacht nu op een oproep voor een Nader Gehoor. De vrouw is dan ook van mening dat de teruggeleiding van de kinderen in ieder geval niet kan plaatsvinden voordat op deze asielaanvraag is beslist. Standpunt van het Social Welfare and Work Centre [***] In Slovenië zijn gezinsvoogdij en pleegouderschap twee verschillende maatregelen. Het pleegouderschap komt aan de orde wanneer het binnen de gezinssituatie niet goed gaat. Dit betekent dat er geen voogd is. Wanneer er sprake is van een gezinsvoogdijmaatregel dan is er een gezinsvoogd die de belangen van het kind vertegenwoordigt en alle formele zaken regelt. De Sloveense autoriteiten hebben vastgesteld dat vrouw voldoet aan de criteria voor toepassing van beide maatregelen; zij biedt de kinderen geen goede gezinssituatie en ook de belangen van de kinderen worden door de vrouw niet goed vertegenwoordigt. Op dit moment heeft de vrouw formeel geen zeggenschap over de kinderen en heeft zij alleen het recht om contact met haar kinderen te hebben. Wanneer de kinderen weer in Slovenië terugkeren, wordt allereerst hun psychische gesteldheid onderzocht door een gezondheidsinstituut. Het is namelijk onduidelijk wat er in de afgelopen vijf maanden met de kinderen is gebeurd. Daarna zullen beide kinderen in een pleeggezin worden geplaatst. Er is al een pleeggezin voor de kinderen gevonden. Ten aanzien van de gang van zaken omtrent het nemen van beslissingen zoals in de onderhavige zaak, wordt naar voren gebracht dat de rechtbanken in Slovenië niet belast zijn met gezinsproblematiek. Wanneer het Social Welfare and Work Centre een beslissing heeft genomen, kan daartegen in beroep worden gegaan bij het Ministerie van Arbeid, Familie en Sociale Zaken. Tegen de beslissing op beroep van het Ministerie van Arbeid, Familie en Sociale Zaken, kan beroep ingesteld worden bij de rechtbank. De vrouw heeft tegen de beslissingen van het Social Welfare and Work Centre geen beroep ingesteld. Zij heeft in eerste instantie meegewerkt met de hulpverlening. Het Social Welfare and Work Centre heeft de vrouw geholpen bij het oplossen van haar problemen. Standpunt van de Raad De Raad is ongeveer twee weken geleden van deze zaak op de hoogte gebracht door de politie in Ter Apel. De Raad vindt het niet in het belang van de kinderen dat zij samen met de vrouw door Europa zwerven. Gelet op het feit dat de broer en de grootouders van de kinderen ook in Slovenië wonen is de Raad van mening dat terugkeer van [kind 1 en kind 2] naar Slovenië in hun belang is. Standpunt van Bjz De IND heeft Bjz meegedeeld dat zij geen beslissing op de asielaanvraag zullen nemen zolang de rechtbank geen beslissing heeft genomen op het onderhavige verzoek. Ondanks dat de vrouw graag contact wilde met de kinderen, is er geen contact tussen hen geweest, omdat Bjz dit niet in het belang van de kinderen achtte vanwege de emoties die het contact bij de kinderen oproept. Beoordeling De rechtbank stelt vast dat het Verdrag van toepassing is nu zowel Nederland en Slovenië lid zijn bij dit verdrag. Tevens is Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (Brussel II bis), van toepassing. Uit artikel 1 van het Verdrag volgt dat het Verdrag tot doel heeft om de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een verdragsluitende staat. Het Verdrag is gericht op directe ongedaanmaking van de ontvoering. Op grond van artikel 3 van het Verdrag wordt, voor zover hier relevant, het overbrengen of het niet doen terugkeren van een kind als ongeoorloofd beschouwd indien dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht dat is toegekend aan een persoon alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend zonder het plaatsvinden van een zodanige gebeurtenis. De rechtbank is van oordeel dat de gewone verblijfplaats van [kind 1 en kind 2], onmiddellijk voor de overbrenging of vasthouding, is gelegen in Slovenië. Zij verblijven al jarenlang in Slovenië, gaan daar naar school en hun broer en grootouders wonen in Slovenië. Uit de overgelegde bescheiden en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de maatregelen genomen door de Sloveense autoriteiten gezagsmaatregelen betreffen. Geconcludeerd dient te worden dat de vrouw het gezag in ieder geval niet (alleen) uitoefende ten tijde van de overbrenging. Nu de vrouw de kinderen uit de crisisopvang heeft meegenomen en vervolgens met hen naar Italië, Zweden en Nederland is gereisd, zonder de vereiste instemming van de voogd, heeft zij gehandeld in strijd met het gezagsrecht en is er sprake van ongeoorloofde overbrenging in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Ingevolge artikel 12 van het Verdrag dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige kinderen te volgen, nu minder dan één jaar is verstreken tussen de achterhouding van de minderjarigen en het tijdstip van indiening van het verzoek. Op grond van de thans bekende feiten en omstandigheden, alsmede hetgeen partijen hebben aangevoerd moet het ervoor worden gehouden dat de weigeringsgronden opgenomen in artikel 13 lid 1 van het Verdrag zich in de onderhavige zaak niet voordoen. Met betrekking tot de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag, het verzet van de minderjarige kinderen tegen het verzoek tot teruggeleiding, overweegt de rechtbank het volgende. De kinderen hebben aangegeven niet naar Slovenië terug te willen, omdat zij bij hun moeder willen blijven en niet in een pleeggezin willen worden geplaatst. De rechtbank interpreteert het verzet van de kinderen als niet gericht tegen het verzoek tot teruggeleiding, maar tegen het gescheiden worden van de vrouw, derhalve doet zich deze weigeringsgrond dan ook niet voor. Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het verzoek van de Centrale Autoriteit tot het onmiddellijk teruggeleiden van de minderjarige kinderen [kind 1 en kind 2] toewijzen zoals hierna vermeld. Tenslotte overweegt de rechtbank aangaande het verweer van de vrouw met betrekking tot de rechtsgang in Slovenië, dat de rechtbank niet bevoegd is de rechtmatigheid van de rechtsgang in Slovenië te toetsen, nu het verzoek is gegrond op het Verdrag. Daar komt bij dat het gezagsrecht ook kan voortvloeien uit een administratieve beslissing ingevolge het recht van die Staat, aldus lid 2 van artikel 3 van het Verdrag. Volledigheidshalve volgt hieronder nogmaals het dictum. BESLISSING beveelt de onmiddellijke teruggeleiding van de minderjarige kinderen: * [kind 1], geboren [in 1996] in [***], * [kind 2], geboren [in 1999] in [***], Slovenië, naar Slovenië; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mrs. K.R. Bosker, voorzitter, D.A. Flinterman en B.J.H. Hofstee uitgesproken door eerstgenoemde ter openbare terechtzitting van 28 november 2008 in tegenwoordigheid van mr. L.J. van der Heide als griffier