
Jurisprudentie
BH0789
Datum uitspraak2008-11-18
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.011.138/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.011.138/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
incidentele vordering tot schorsing executie (art. 351 RV); maatstaven.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.011.138
Rolnummer rechtbank : 69593/HA ZA 07-2214
arrest van de derde civiele kamer d.d. 18 november 2008
inzake
[Appellant],
wonende te [Woonplaats], gemeente [X],
appellant in de hoofdzaak,
verzoeker in het incident,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr.L. Th. J. van Utenhove ('s-Gravenhage),
tegen:
[Geïntimeerde],
wonende te Dordrecht,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. C.A. Lucardie (’s-Gravenhage).
Het geding
Bij exploot van dagvaarding van 28 juli 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Dordrecht, tussen partijen gewezen vonnis van 9 juli 2008. Bij memorie van grieven (met als productie 1 het procesdossier in eerste aanleg) heeft [appellant] tevens een incidentele vordering ingesteld. [geïntimeerde] heeft de incidentele vordering bestreden bij memorie van antwoord in het incident (met producties). Vervolgens zijn de stukken overgelegd en is een beslissing in het incident gevraagd.
Beoordeling van de incidentele vordering
1. Het gaat in dit incident, zakelijk weergegeven, om het volgende.
(i) Bij het thans bestreden vonnis heeft de rechtbank een aantal door [geïntimeerde] gedane schenkingen vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. [appellant] is daarbij veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van in totaal
€ 228.282,65, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis is door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
(ii) [geïntimeerde] is begonnen met de executie van dit vonnis.
(iii) Daartoe heeft [geïntimeerde] naar zijn zeggen beslag gelegd op twee bankrekeningen van [appellant] met een totaal saldo op deze rekeningen van € 1.075,94. (Zie prod 1 mva in het incident - een brief van de deurwaarder van 18 september 2008). Daarnaast is, aldus nog steeds [geïntimeerde], beslag gelegd op het AOW-pensioen van [appellant]. Hiervan wordt maandelijks een bedrag van € 47,82 ingehouden. (zie prod. 2, tweede blz, bij mva in het incident - een brief van de Sociale Verzekeringsbank van 28 augustus 2008 van deze strekking).
2. [appellant] wil, naar het hof begrijpt, dat [geïntimeerde] deze executie staakt. Hij heeft daartoe een incidentele vordering ingesteld.
Het hof, evenals [geïntimeerde], vat deze vordering op als een vordering ingevolge art. 351 Rv om alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen.
3. [appellant] stelt daartoe dat het vonnis een juridische en een feitelijke misslag vertoont, terwijl er bovendien sprake is van een noodtoestand. Als de executie doorgang zal vinden zal hij zijn huis verliezen en in staat van faillissement vervallen nog voordat op de hoofdzaak is beslist. De ontvangen gelden heeft hij niet besteed aan zichzelf. Hij moet rondkomen van een uitkering, heeft een rijtjeshuis met een hoge hypotheek, rijdt in een zeer oude auto en koopt zijn kleding bij de kringloopwinkel. Hij kan het gevorderde bedrag niet betalen. [geïntimeerde] heeft inmiddels beslag gelegd op [appellant]s bankrekening en huis. Er is waarschijnlijk een restitutierisico, gelet op onder andere [geïntimeerde]s advocaatkosten, belastingschulden, de onverantwoorde wijze van omspringen met zijn bezittingen enz..
4. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft betwist dat er beslag is gelegd op het huis van [appellant] en aangevoerd dat er alleen sprake is van de onder 1.iii) genoemde beslagen.
5. Bij de beoordeling van deze incidentele vordering hanteert het hof HR 29-11-1996, NJ 1997/684 en HR 22-04-1983; NJ 1984/145 als richtsnoer.
De belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel moet in de regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit is anders wanneer geoordeeld moet worden dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dit laatste kan zich voordoen als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien nadien opgekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
6. De stelling van [appellant] dat het vonnis berust op een juridische of feitelijke misslag heeft [appellant] onvoldoende toegelicht. Zijn bezwaren terzake betreffen de inhoudelijke beoordeling door de rechtbank. Voor toetsing hiervan is bij deze incidentele vordering geen plaats.
Van een noodtoestand is evenmin gebleken. Niet alleen heeft [appellant] niet gesteld dat het gaat om omstandigheden die na het bestreden vonnis zijn opgekomen, maar bovendien heeft hij zijn stellingen absoluut onvoldoende onderbouwd. Zo heeft hij niet aangegeven wanneer er beslag is gelegd op zijn huis – [geïntimeerde] betwist dat hiervan sprake is – wat zijn financiële verplichtingen zijn, noch wat zijn (na het beslag) overgebleven financiële ruimte is.
7. Hiernaast wordt nog als volgt overwogen. Mede gelet op het ontbreken van concrete andersluidende stellingen van [appellant] gaat het hof in het kader van deze incidentele vordering voorshands uit van de juistheid van de door [geïntimeerde] overgelegde, in ro 1.iii) genoemde, producties. Voor nadere bewijslevering is hierbij thans geen ruimte.
Nu in de verklaring van de Verzekeringsbank te lezen is dat [appellant] een AOW-pensioen heeft, waarbij (overeenkomstig de wettelijke regels) de beslagvrije voet is gerespecteerd, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat er sprake is van een klaarblijkelijke noodtoestand. Ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat er beslag op het huis van [appellant] is gelegd, zodat dit argument evenmin opgaat.
Op [appellant] rust de verplichting een eventueel restitutierisico te concretiseren (HR 17 juni 1994, NJ 1994,591). Hieraan heeft hij niet voldaan. Hij heeft volstaan met vage suggesties.
8. De slotsom van dit alles is dat belangenafweging uitvalt in het voordeel van [geïntimeerde]. Voor de volledigheid merkt het hof in dit verband op dat [geïntimeerde] als degene die de veroordeling tot betaling van een geldsom verkreeg wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben (HR 27-02-1998; NJ 1998,512). De vordering van [appellant] zal dus worden afgewezen. De beslissing over de kosten van dit incident wordt aangehouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
Beslissing
Het hof:
- wijst de incidentele vordering af;
- houdt de beslissing over de kosten aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist;
- verwijst de zaak naar de rol van 6 januari 2009 voor memorie van antwoord in de hoofdzaak.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.A. van Kempen en
R. van der Vlist en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2008 in aanwezigheid van de griffier.