Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0934

Datum uitspraak2009-01-19
Datum gepubliceerd2009-01-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4864 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen.


Uitspraak

07/4864 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 juli 2007, 06/774 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.C. Blankestijn, advocaat te Hengelo, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2008, waar namens appellante is verschenen mr. J. Keupink, kantoorgenoot van mr. Blankestijn, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.H. Harbers. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat met de vermelding dat het Uwv bij besluit op bezwaar van 16 mei 2006 (hierna: bestreden besluit) het tegen de intrekking van haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gemaakte bezwaar van appellante gegrond heeft verklaard en de aan appellante verleende WAO-uitkering, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 26 juni 2006 heeft ingetrokken. 2. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, geoordeeld dat de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgenomen mogelijkheden en beperkingen op een deugdelijke medische grondslag berusten. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv afdoende de bekwaamheden en geschiktheid van appellante om de geduide functies te vervullen heeft gemotiveerd, maar heeft het bestreden besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen. Dit omdat de motivering van de geschiktheid van de functies pas in beroep is gegeven. 3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met haar rug-, schouder- en beenklachten, alsook met haar vermoeidheidsverschijnselen. Voorts is aangevoerd dat door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende is gemotiveerd waarom er op vier aspecten in de FML lichtere beperkingen zijn gegeven bij een gelijkblijvende medische situatie en is gewezen op haar behandeling bij een psycholoog vanwege depressiviteit. Tenslotte is herhaald dat appellante over onvoldoende Nederlandse taalbeheersing beschikt om de geduide functies te vervullen. 4. De Raad is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat informatie van de huisarts van appellante en van haar behandelaars voldoende is meegewogen. In dit verband onderschrijft de Raad de onderzoeksbevindingen van de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot de rapporten van de behandelende neuroloog en revalidatiearts. De bezwaarverzekeringsarts heeft de adviezen van de revalidatiearts genoegzaam betrokken bij zijn conclusie dat de belastbaarheid van appellante juist is vastgesteld en heeft de beroepsgrond met betrekking tot de vaststelling van lichtere beperkingen bij een gelijkblijvende medische situatie voldoende weerlegd. In dit verband houdt de Raad het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts, dat de door appellante ervaren pijnklachten niet leiden tot een andere belastbaarheid, niet voor onjuist. Voor wat betreft de depressiviteit waarvoor appellante onder behandeling is bij een psycholoog, stelt de Raad vast dat deze behandeling pas na de datum hier in geding heeft plaatsgevonden en niet aannemelijk is geworden dat de depressiviteit ten tijde in geding reeds relevant was. Nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat met verdergaande beperkingen in de FML rekening gehouden diende worden, is naar het oordeel van de Raad de medische grondslag van het bestreden besluit juist te achten. 5. Voor wat betreft de motivering van de bij deze schatting geduide functies, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de in aanmerking genomen functies niet passend zouden zijn voor appellante, dan wel dat appellante niet over voldoende Nederlandse taalbeheersing zou beschikken. De Raad sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank dienaangaande in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. 6. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten dient te worden bevestigd. 7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2009. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) M.A. van Amerongen. KR