Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0951

Datum uitspraak2009-01-23
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6679 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Juiste vaststelling medische beperkingen. Geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige grondslag. Het Uwv heeft eerst in hoger beroep een afdoende arbeidskundige onderbouwing voor het bestreden besluit heeft gegeven. Proceskosten veroordeling.


Uitspraak

06/6679 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 oktober 2006, 05/2617 WAO (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 23 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. L. Bouts, advocaat te Margraten, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift alsmede een rapport van bezwaarverzekeringsarts J. Jonker van 24 januari 2007 ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008. Appellant is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Desgevraagd heeft het Uwv nadere rapporten ingediend, van bezwaarverzekeringsarts Jonker van 24 oktober 2008 en bezwaararbeidsdeskundige J.J. van der Naald van 27 oktober 2008. De gemachtigde van appellant heeft bij brief van 6 november 2008 gereageerd op de nadere rapporten van het Uwv. Het onderzoek ter zitting heeft andermaal plaatsgevonden op 12 december 2008. Appellant is verschenen zonder zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Smeets, voornoemd. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant was werkzaam als electromonteur toen hij zich op 17 februari 1999 ziek meldde wegens klachten aan de rechterarm- en schouder en aan zijn nek. Na afloop van de wettelijke wachttijd is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke met ingang van 5 november 2001 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 2.1. Appellant is in het kader van een herbeoordeling op 6 januari 2005 onderzocht door de arts B. Donker. In haar rapport van dezelfde datum concludeerde Donker dat appellant wegens chronische rug- en nekklachten verminderd belastbaar is. Blijkens haar rapport heeft Donker de door appellant overgelegde correspondentie van neuroloog J. Nies van 23 november 2004 en 7 december 2004 bij het onderzoek meegewogen. Donker heeft de beperkingen weergegeven in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 januari 2005. Daarin zijn voorts twee psychische beperkingen opgenomen. Bij het arbeidskundig onderzoek werd na functieduiding vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen 11,46% bedroeg. Hierna werd bij besluit van 11 april 2005 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 31 mei 2005 ingetrokken. 2.2. Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat hij wegens zijn rug- en nekhernia meer beperkt is. Ter onderbouwing van zijn bezwaar heeft hij een brief van neuroloog Nies van 12 mei 2005 overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts J. Jonker heeft in hetgeen in bezwaar is aangevoerd geen aanleiding gezien om zwaardere beperkingen aan te nemen. Het Uwv heeft hierop bij besluit op bezwaar van 4 november 2005 zijn besluit van 11 april 2005 gehandhaafd. 3. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 4 november 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is verricht. De in beroep overgelegde brief van neurochirurgen S. Vanvolsem, Ph. Claesen en R. Opdenakker van 20 januari 2006 en de medische informatie, overgelegd bij brieven van 13 april 2006 en 23 mei 2006, hebben de rechtbank niet tot het oordeel kunnen brengen dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet gebleken dat de arbeidskundige grondslag van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op onjuiste gronden berust. 4.1. In hoger beroep heeft appellant zich evenals in beroep op het standpunt gesteld dat hij zwaardere beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een brief van neuroloog Nies van 21 december 2006 overgelegd. Tijdens de hoger beroepsprocedure heeft appellant nog aangevoerd dat hij niet in staat is tot beroepsmatig autorijden, waartoe hij heeft gewezen op de mislukte hervatting als internationaal vrachtwagenchauffeur als gevolg van de nek-, rechterschouder- en armklachten. 4.2. Bezwaarverzekeringsarts Jonker heeft in haar rapport van 24 januari 2007 geconcludeerd dat de brief van neuroloog Nies van 21 december 2006 geen aanleiding geeft om het medische oordeel te wijzigen. Op verzoek van de Raad heeft bezwaarverzekeringsarts Jonker in een rapport van 24 oktober 2008 nog een toelichting gegeven op de conclusie in de brief van Nies van 21 december 2006 dat appellant vanwege de gevonden afwijkingen niet kan autorijden. Tevens heeft Jonker de FML op 24 oktober 2008 aangepast vanwege ‘beperkende’ toelichtingen op de belastbaarheid. 5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank en stelt zich achter de hiervoor samengevat weergegeven overwegingen van de rechtbank. Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde brief van de neuroloog van 21 december 2006 is naar het oordeel van de Raad door de bezwaarverzekeringsarts afdoende gemotiveerd dat de informatie in deze brief geen aanleiding geeft om de vastgestelde beperkingen te wijzigen. Hetgeen door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 24 oktober 2008 is opgemerkt over het autorijden acht de Raad niet meer relevant omdat de geduide functie waarin autorijden wordt vereist, chauffeur bijzonder vervoer (sbc-code 282101), blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige J.J. van der Naald van 27 oktober 2008 inmiddels is komen te vervallen. 5.2. In evenvermeld rapport heeft bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald voorts aan de hand van de aangepaste FML van 24 oktober 2008 de medische geschiktheid van de resterende functies nader toegelicht. Appellant wordt in staat geacht de functies verkoper groothandel (sbc-code 317012), wikkelaar (sbc-code 267050) en samensteller metaalwaren (sbc-code 264140) te verrichten. De Raad is van oordeel dat met dit rapport de schatting alsnog is voorzien van een deugdelijke toelichting en motivering, met uitzondering van de belasting op het aspect kortcyclisch torderen (4.12.0) in de functie samensteller metaalwaren. Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige blijkt echter dat ook wanneer de functie samensteller metaalwaren vervalt, de functie productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) daarvoor in de plaats kan worden gesteld, zonder dat dit leidt tot een wijziging van het mediaanloon en de reductiefactor. Voor de stelling van appellant dat hij de functie productiemedewerker industrie niet kan verrichten vanwege het vele tillen, ziet de Raad geen aanleiding omdat uit de functiebelasting blijkt dat de tilbelasting op de aspecten 4.14, 4.15 en 4.16 ruimschoots binnen de belastbaarheid blijft. Ook is de Raad uit de functiebelasting niet gebleken dat de functie verkoper groothandel de belastbaarheid van appellant overschrijdt vanwege de belasting op het aspect bovenschouder actief zijn (5.7.1), zoals namens appellant was betoogd. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft de Raad derhalve geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige grondslag. 5.3. Nu het Uwv eerst in hoger beroep een afdoende arbeidskundige onderbouwing voor het bestreden besluit heeft gegeven, ziet de Raad aanleiding om het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te vernietigen en de rechtsgevolgen van dat besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. De aangevallen uitspraak moet eveneens worden vernietigd. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, te betalen aan de griffier van de Raad. Deze kosten worden voor verleende rechtbijstand in beroep begroot op € 805,-- en in hoger beroep op € 644,--, voor reiskosten in beroep op € 11,40 en in hoger beroep op € 38,-- en voor de kosten van de informatie van de neuroloog van 21 december 2006 op € 60,--, in totaal € 1.558,40. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.558,40, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2009. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) M.A. van Amerongen. JL