Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1003

Datum uitspraak2009-01-19
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2915 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Medische beperkingen niet onderschat. Medicijngebruik bij de verzekeringsartsen bekend en vormde kennelijk geen aanleiding specifieke beperkingen te formuleren. Geen medische informatie hieromtrent. Geschiktheid geduide functies.


Uitspraak

07/2915 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 april 2007, 06/806 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 19 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.G. van Ek, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2008. Namens appellant is zijn voornoemde raadsman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Lagerweij. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellant ontvangt sinds 1995 in verband met rugklachten een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft het Uwv per 11 december 2005 de WAO-uitkering van appellant ingetrokken, omdat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden geacht. Bij besluit van 14 maart 2006 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 14 maart 2006 gegrond verklaard, het besluit vernietigd, maar beslist dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven, met bepalingen omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit, maar meent dat het besluit pas in de beroepsfase van een voldoende motivering is voorzien. 3. Het hoger beroep richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit van 14 maart 2006 in stand te laten. Namens appellant is aangevoerd dat zijn medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Appellant meent dat ten onrechte door de rechtbank de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsartsen is overgenomen en dat bij hem geen sprake is van het ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden om arbeid te verrichten. Voorts stelt appellant dat door het Uwv onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen die zijn medicijngebruik kan hebben voor het verrichten van werkzaamheden in de hem voorgehouden functies. 4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank en met overneming van de betreffende overwegingen, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Ten aanzien van de gestelde gevolgen van het medicijngebruik van appellant, meer in het bijzonder van het medicijn Tranxene, stelt de Raad vast dat dit bij de verzekeringsartsen bekend was en kennelijk geen aanleiding is geweest in verband daarmee specifieke beperkingen te formuleren. Dat dit wel had moeten gebeuren is van de zijde van appellant overigens niet nader met medische informatie onderbouwd. 4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag meent de Raad dat er geen reden is de geduide functies, met inachtneming van de door de verzekeringsartsen voor hem geformuleerde beperkingen, voor appellant te zwaar te achten. Overigens zijn namens appellant in hoger beroep geen gronden van arbeidskundige aard aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak. 5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 14 maart 2006 terecht in stand heeft gelaten en dat mitsdien de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2009. (get.) A.T. de Kwaasteniet. (get.) M.A. van Amerongen. KR