Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1010

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5002 TW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening/terugvordering en oplegging boete ingevolge de Toeslagenwet wegens het ontvangen van vergoedingen voor verrrichte werkzaamheden. Niet duidelijk in hoeverre sprake is geweest van in de betalingen begrepen onkostenvergoedingen. De stelling van betrokkene dat zij investeringen heeft gedaan kan daaraan niet afdoen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Geen sprake van dringende redenen, op grond waarvan het Uwv van terugvordering had moeten afzien.


Uitspraak

07/5002 TW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 13 juli 2007, 06/1369 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2008. Appellante is in persoon verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.A. Kneefel. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 3 oktober 2006 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissende op bezwaar de primaire besluiten gehandhaafd, waarbij de aan appellante toegekende toeslag ingevolge de Toeslagenwet over een aantal maanden in 2003 en 2004 is herzien, een bedrag van € 188,12 is teruggevorderd en een boete van € 45,- is opgelegd. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat voldoende grondslag bestond voor herziening van het recht op toeslag. Appellante had van de door haar ontvangen vergoedingen voor het verrichten van werkzaamheden voor onderzoeksbureaus mededeling moeten doen aan het Uwv. De stelling van appellante dat zij investeringen heeft gedaan kan daaraan niet afdoen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat geen sprake is van dringende redenen, op grond waarvan het Uwv van terugvordering had moeten afzien. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de boete terecht is opgelegd. 3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij geen fraude heeft gepleegd en is ontslagen van rechtsvervolging, dat zij telefonisch contact heeft gehad met het Uwv over de gevolgen van het verrichten van werkzaamheden voor haar uitkering en dat de ontvangen betalingen bruto zijn, waar alle onkosten nog van af moeten. 4. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank ter zake. Met betrekking tot de door appellante in hoger beroep overgelegde verklaring van [naam bv] overweegt de Raad dat ook deze verklaring geen specificatie geeft van de betalingen, zodat ook hieruit niet is af te leiden in hoeverre sprake is geweest van in de betalingen begrepen onkostenvergoedingen. 5. Het hoger beroep slaagt niet. 6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. KR