Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1027

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5025 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ziekengeld, aangezien geschikt voor zijn arbeid. Medisch onderzoek voldoende zorgvuldig. Weliswaar geen inlichtingen ingewonnen bij de huisarts, maar appellant heeft kennelijk zelf tijdens het onderzoek in het kader van de heroverweging besproken dat van informatie van de huisarts geen nieuwe aspecten vielen te verwachten nu na het laatste neurologisch onderzoek geen aanvullend onderzoek was gedaan. Van de bevindingen van de neuroloog was de bezwaarverzekeringsarts op de hoogte door de inlichtingen die deze aan de verzekeringsarts had verschaft. Geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.


Uitspraak

07/5025 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 juli 2007, 06/6757 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2008. Namens appellant is mr. Brouwer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.B. Vogt. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant was gedurende 40 uur per week via een uitzendbureau werkzaam als tuinbouwmedewerker in een rozenkwekerij. Op 5 juli 2005 heeft appellant zich ziek gemeld wegens rugpijn met uitstraling naar het linkerbeen. Op 12 december 2005 en op 29 maart 2006 is hij door de Ziektewetarts onderzocht. Deze heeft op de medische kaart een omschrijving van het werk van appellant opgenomen. De Ziektewetarts heeft inlichtingen ingewonnen bij de behandelend neuroloog en kwam op 29 maart 2006 tot de conclusie dat appellant weer in staat was zijn eigen werk te verrichten. 1.2. Bij besluit van 6 april 2006 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat hij met ingang van 30 maart 2006 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) omdat hij toen niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid werd geacht. Bij besluit van 5 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 april 2006 na een verzekeringsgeneeskundige heroverweging ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3.1. De Raad overweegt als volgt. 3.2. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk. 3.3. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd overweegt de Raad dat hij, met de rechtbank, geen aanleiding ziet het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onzorgvuldig te houden. De bezwaarverzekeringsarts heeft weliswaar niet gereageerd op het verzoek van de gemachtigde van appellant om inlichtingen in te winnen bij de huisarts, maar hij heeft kennelijk wel met appellant zelf tijdens het onderzoek in het kader van de heroverweging besproken dat van informatie van de huisarts geen nieuwe aspecten vielen te verwachten nu na het laatste neurologisch onderzoek geen aanvullend onderzoek was gedaan. Van de bevindingen van de neuroloog was de bezwaarverzekeringsarts op de hoogte door de inlichtingen die deze aan de verzekeringsarts had verschaft. Daarnaast heeft appellant in beroep medische gegevens van zijn huisarts, de behandelend neuroloog en de behandelend anesthesioloog overgelegd, waarop de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 9 mei 2007 gemotiveerd heeft gereageerd. De bezwaarverzekeringsarts zag in de aangeleverde stukken geen informatie die een nieuw licht zou werpen op de toestand van appellant op de datum in geding 30 maart 2006. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat het Uwv zijn standpunt dat appellant op de datum in geding niet als gevolg van ziekte of gebreken ongeschikt was zijn eigen werk te verrichten onvoldoende heeft gemotiveerd. Met de rechtbank ziet de Raad geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De Raad acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding een onafhankelijke medisch deskundige te raadplegen. 3.4. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 4. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) M. van der Vos. KR