Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1053

Datum uitspraak2008-10-07
Datum gepubliceerd2009-02-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.005.596
Statusgepubliceerd


Indicatie

Incasso-overeenkomst geeft de bank het recht een opdracht ongedaan te maken, ook al heeft de debiteur verklaard dat betalingen onherroepelijk zijn. Bank behoeft niet te onderzoeken of haar cliënt zich jegens een ander heeft verbonden niet van de storneringsbevoegdheid gebruik te maken.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM ZEVENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER ARREST in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DAIMLERCHRYSLER FINANCIAL SERVICES B.V., gevestigd te Utrecht, APPELLANTE, advocaat: mr. J.M.C. Wildschut te Amsterdam, t e g e n de naamloze vennootschap ING BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, GEÏNTIMEERDE, advocaat: mr. E.C. Netten te Amsterdam. 1. Het geding in hoger beroep De partijen worden hierna (ook) DCFS en Ing Bank genoemd. Bij dagvaarding van 25 augustus 2006 is DCFS in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 7 juni 2006, onder rolnummer 329048 / HA ZA 05-3235 gewezen tussen DCFS als eiseres en Ing Bank als gedaagde. DCFS heeft vijf grieven voorgesteld, een bewijsstuk in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven. Daarop heeft Ing Bank geantwoord, eveneens een productie overgelegd en bewijs aangeboden en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd. 2. Feiten De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Deze feiten zijn de navolgende. 2.1. DaimlerChrysler Nederland B.V. (hierna: DCNL) levert als importeur auto's aan dealers in Nederland. DCFS is de financieringsmaatschappij van DCNL en sluit in die hoedanigheid met dealers een Dealer Financierings Overeenkomst (hierna: de dealerovereenkomst). 2.2. DCFS had op grond van een door haar met Interpay BankGiroCentrale B.V. (hierna: Interpay) gesloten "Overeenkomst Incasso op basis van een schriftelijke machtiging" (hierna: de incasso-overeenkomst) het recht haar vorderingen op rekeninghouders van bij Interpay aangesloten banken die haar daartoe hadden gemachtigd, automatisch te incasseren via Interpay. De incasso-overeenkomst vermeldt een terugboekingstermijn voor de debiteur van vijf werkdagen. 2.3. Op de incasso-overeenkomst zijn van toepassing de "Algemene Voorwaarden Incasso" (hierna: de algemene voorwaarden). Artikel 9 lid 4 van de algemene voorwaarden luidt: "Uitvoering van een Incasso-opdracht leidt tot creditering van de rekening van de Incassant en debitering van de rekening van de Debiteur onder de ontbindende voorwaarde dat door de bank van de Debiteur - op eigen initiatief of op verzoek van de Debiteur - een opdracht tot Terugboeking, zoals vermeld in artikel 10.1, wordt gegeven en deze opdracht door Interpay wordt uitgevoerd binnen de in artikel 10.2 vermelde termijn. Deze ontbindende voorwaarde heeft terugwerkende kracht." Artikel 10, leden 1 tot en met 3 van de algemene voorwaarden luiden: "1. Interpay bedingt hierbij, afhankelijk van de soort Incasso, ten behoeve van de Debiteur en de bank van de Debiteur het recht om, indien de Debiteur en/of de bank van de Debiteur bezwaar maakt tegen een uitgevoerde Incasso-opdracht, de Incasso-opdracht ongedaan te maken. Afhankelijk van de soort Incasso bedraagt de termijn waarbinnen een opdracht tot Terugboeking kan worden ingezonden 5 werkdagen c.q. 30 kalenderdagen ingaande de datum waarop Interpay de Incasso-opdracht heeft uitgevoerd. De termijn van Terugboeking staat in de Overeenkomst vermeld. 2. De Bank zal, ongeacht de reden van de Terugboeking, iedere Terugboeking accepteren, die in geval van een termijn van Terugboeking van 5 werkdagen binnen 9 werkdagen en in geval van een termijn van Terugboeking van 30 kalenderdagen binnen 35 kalenderdagen na de datum van uitvoering van de Incasso-opdracht door Interpay, wordt uitgevoerd. 3. De Bank is bevoegd het bedrag van de Terugboeking ten laste van de rekening van de Incassant te boeken.” 2.4. Op 21 mei 2004 heeft DCFS met Chrysler Jeep Den Haag B.V. (hierna: CJDH) een (hernieuwde) dealerovereenkomst afgesloten. 2.5. Op 1 december 1999 en in juni 2002 heeft CJDH aan DCFS een bankmachtiging afgegeven op grond waarvan DCFS gerechtigd is tot automatische incasso. 2.6. Op 27 september 2004 heeft [X], namens CJDH, een brief van DCFS aan CJDH ondertekend, waarin onder meer het volgende staat vermeld: "Ter voorkoming van eventuele misverstanden verzoeken wij u door middel van ondertekening van deze brief en gelijktijdige parafering van de bijlage alle daar genoemde betalingen ten aanzien van de op de bijlage vermelde voertuigen met bijbehorende belastingen en overige betalingen, onherroepelijk te bekrachtigen." 2.7 Bij brief van 1 oktober 2004 schreef [X] aan DCFS onder meer: "Hierbij verklaar ik, [X], dat de volledige betaling (nettoprijs + eventueel verschuldigde belastingen) van de auto met bovengenoemd chassisnummer maandag 4 oktober 2004 per automatische incasso kan plaatsvinden. Ik verklaar tevens dat deze betaling onherroepelijk is". 2.8. Op 1 oktober 2004 heeft DCFS een aantal bedragen middels automatische incasso (laten) afschrijven van de bankrekening van CJDH bij Ing Bank. Onderdeel van die overboeking betreft een bedrag van EUR 105.412,05. Op 6 oktober 2004 is voornoemde rekening van CJDH gedebiteerd met een bedrag van EUR 105.412,05. Op 7 oktober 2004 is van de rekening van DCFS het bedrag van EUR 105.412,05 teruggeboekt ten gunste van CJDH. 2.9. Op 4 oktober 2004 heeft DCFS een bedrag van EUR 23.115,29 middels automatische incasso (laten) afschrijven van de bankrekening van CJDH bij Ing Bank. Op 8 oktober 2004 is voornoemde rekening van CJDH gedebiteerd met het bedrag van EUR 23.115,29. Op 11 oktober 2004 is van de rekening van DCFS het bedrag van EUR 23.115,29 teruggeboekt ten gunste van CJDH. 2.10. Op 13 oktober 2004 is CJDH failliet verklaard. 2.11. Naar aanleiding van een verzoek om uitleg bij brief van 15 oktober 2004 van DCFS aan Ing Bank over de hiervoor onder 2.8 en 2.9 genoemde terugboekingen, antwoordde Ing Bank aan DCFS bij brief van 21 oktober 2004 onder meer: "Uw brief van 15 oktober 2004 handelt over bankgiro-incasso's. U stelt hierin dat uw cliënt Chrysler Jeep Den Haag BV bepaalde betalingen 'onherroepelijk' heeft verklaard, en vraagt thans aan ING een met bewijzen omklede verklaring waarom deze betalingen toch zijn gestorneerd. Wij verwijzen u daartoe naar het onderliggende incassocontract, waarin de bank een zelfstandige bevoegdheid heeft. Afspraken tussen u en uw cliënt regarderen ons derhalve niet. In het conflict dat blijkbaar tussen u en uw cliënt hierover is gerezen, wensen wij geen partij te worden. U dient daarom het kennelijk gerezen dispuut met uw cliënt af te handelen, ING Bank staat daarbuiten. " 3. Beoordeling 3.1 DCFS vordert in dit geding veroordeling van Ing Bank tot betaling aan haar van € 128.527,34, met rente en kosten. Zij stelt dat Ing Bank ten onrechte de hierboven sub 2.8 en 2.9 bedoelde betalingen heeft teruggeboekt, in het licht van het faillissement van CJDH haar positie heeft willen veiligstellen en – onder meer daarmee onrechtmatig jegens DCFS heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op grond van de overwegingen dat Ing Bank bij de storneringen in opdracht van CJDH handelde en dat DCFS onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat Ing Bank onrechtmatig heeft gehandeld. 3.2 Met de grieven een en drie betoogt DCFS dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat CJDH tijdig aan Ing Bank opdracht heeft gegeven tot de hierboven sub 2.8 en 2.9 bedoelde storneringen. Zij stelt dat Ing Bank de storneringen eigener beweging heeft verricht en biedt daarvan getuigenbewijs aan. 3.3 Ing Bank heeft haar stelling, dat zij (tijdig) opdracht heeft gekregen van CJDH, onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken uit haar eigen administratie. Bovendien heeft zij verklaringen overgelegd van haar toenmalige account-manager en van (de advocaat van) de directeuren van CJDH. De genoemden verklaren met stelligheid dat, hoe en waarom de storneringen in opdracht van CJDH zijn uitgevoerd. Op haar beurt heeft DCFS de betwisting van deze stelling niet anders gemotiveerd dan met de mededeling dat Ing Bank zich voorafgaand aan de onderhavige procedure op het standpunt heeft gesteld dat zij bevoegd was zelfstandig tot stornering over te gaan. Die mededeling baseert zij echter kennelijk op een verkeerde lezing van de hierboven onder 2.11 bedoelde brief van 21 oktober 2004 van Ing Bank aan haar. In die brief stelt Ing Bank immers niet meer dan dat een verklaring waarmee CJDH jegens DCFS bepaalde betalingen “onherroepelijk” heeft verklaard niet in de weg staat aan haar bevoegdheid om tot stornering over te gaan. Daarmee is de voormelde betwisting door DCFS onvoldoende gemotiveerd en deze dient, mét het daarop betrekking hebbende bewijsaanbod, dan ook te worden gepasseerd. 3.4 In de toelichting op de derde grief stelt DCFS nog dat de tweede stornering te laat, want niet binnen vijf werkdagen na de uitvoering van de incasso, is uitgevoerd. Dit betoog faalt. Het ziet eraan voorbij dat de termijn van vijf dagen ingaat, niet op de dag dat de opdracht tot incasso aan Interpay wordt gegeven, doch op de dag dat deze is uitgevoerd, met debitering van de rekening van de debiteur, in dit geval CJDH. De termijn heeft vervolgens betrekking op de opdracht tot stornering en niet, zoals DCFS lijkt te menen, op de uitvoering ervan door creditering van de rekening van de debiteur. De afschrijving van de rekening van CJDH heeft op 8 oktober 2004 plaatsgevonden. De opdracht tot stornering is op dezelfde dag en derhalve tijdig verstrekt. Ook de uitvoering ervan door Interpay heeft tijdig, want op 11 oktober 2004, plaatsgevonden. De grieven falen. 3.5 Met de tweede grief stelt DCFS dat de rechtbank ten onrechte haar betoog dat Ing Bank de terugboekingen heeft verricht teneinde haar eigen positie in het naderende faillissement van CJDH veilig te stellen, heeft gepasseerd. De grief heeft geen succes, reeds omdat DCFS onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat Ing Bank jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Het enkele feit dat de storneringen in het belang van Ing Bank waren, wil immers geenszins zeggen dat de handelwijze van Ing Bank onrechtmatig was. 3.6 Met de vierde grief betoogt DCFS allereerst dat Ing Bank niet meer de bevoegdheid had om te storneren, omdat aan haar was medegedeeld dat DCFS en CJDH de incassi ‘onherroepelijk’ hadden verklaard. Dit betoog gaat niet op. Niet valt in te zien dat de verklaring die DCFS en CJDH jegens elkaar hadden afgelegd, Ing Bank op de ene of de andere wijze bond. Met het karakter van de storneringsmogelijkheid bij incassomachtigingen strookt ook niet dat de bank, alvorens aan een storneringsopdracht gevolg te geven, zou moeten onderzoeken of haar cliënt zich jegens een ander heeft verbonden niet van de storneringsbevoegdheid gebruik te maken. 3.7 Vervolgens betoogt DCFS dat Ing Bank onrechtmatig heeft gehandeld door aan de storneringsopdracht gevolg te geven, wetende dat CJDH jegens DCFS wanprestatie pleegde door die opdracht te verstrekken. Ook dit betoog kan niet worden gevolgd. Krachtens de overeenkomst tussen CJDH en Ing Bank was Ing Bank immers gehouden om aan de opdracht gevolg te geven. Of CJDH door het verstrekken van die opdracht jegens een derde verplichtingen schond, stond niet aan Ing Bank ter beoordeling. De vierde grief faalt ook. 3.8 De vijfde grief, waarmee DCFS stelt dat de rechtbank de vordering ten onrechte heeft afgewezen en haar ten onrechte in de gedingkosten heeft veroordeeld, heeft, naast de voorgaande grieven, geen zelfstandige betekenis. Zij deelt het lot van de voorgaande grieven. 3.9 De slotsom is dat de grieven falen. Bij gebreke van grond voor vernietiging dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal DCFS in de kosten van het geding in hoger beroep worden verwezen. 4. Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; verwijst DCFS uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Ing Bank tot op heden begroot op € 3.900,- wegens verschotten en € 2.632,- aan salaris. Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.A. Scholten, P.C. Römer en S. Arnold en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 oktober 2008.