Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1084

Datum uitspraak2009-01-22
Datum gepubliceerd2009-01-28
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/3746
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft in het verweerschrift alsnog een gewijzigd standpunt ingenomen ten aanzien van de ligging van het te bebouwen perceel en ten aanzien van de grens van het gebied waaraan door gedeputeerde staten goedkeuring is onthouden. Verweerder stelt dat dit geen gevolg heeft voor de beslissing aangezien het bouwplan nog steeds (gedeeltelijk) in strijd is met het uitbreidingsplan. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 Awb. Bovendien ontbeert het bestreden besluit een draagkrachtige motivering omdat verweerder een te beperkte interpretatie geeft van artikel 7 van het bestemmingsplan.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 3746 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2009 in de zaak van: Stichting Epilepsie Instellingen Nederland, statutair gevestigd te Heemstede, eiseres, gemachtigde: mr. I.C.G. Klein-Hendriks, advocaat te Dordrecht, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 juli 2007 heeft verweerder geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van een veldschuur op het perceel [adres] te Cruquius. Tevens heeft verweerder geweigerd vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 27 augustus 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de vaste commissie advies voor de bezwaarschriften van 7 februari 2008. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 18 april 2008, aangevuld bij brief van 8 oktober 2008 beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 31 oktober 2008, alwaar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld van [naam], manager facilitaire zaken en werkzaam bij eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Dijk, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. 2. Overwegingen 2.1 Het bouwplan ziet op de bouw van een veldschuur op het terrein van Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (hierna: SEIN). Het terrein bestaat uit diverse woongebouwen voor de bewoners en een aantal andere gebouwen. 2.2 Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet, dient een bouwvergunning te worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. 2.3 Het terrein van SEIN bevindt zich in het gebied van het ‘bestemmingsplan Cruquius 1968’. Aan dit bestemmingsplan is door gedeputeerde staten op 2 december 1969 gedeeltelijke goedkeuring onthouden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het perceel waarop het bouwplan is geprojecteerd ligt in het gedeelte van het terrein waaraan goedkeuring is onthouden. Dit heeft tot gevolg dat niet het ‘bestemmingsplan Cruquius 1968’ geldend is maar dat voor deze strook het eerdere bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan Cruquius in onderdelen’ (hierna: het uitbreidingsplan) geldt. Verweerder acht het bouwplan in strijd met dit uitbreidingsplan omdat het in strijd is met artikel 7 van de daarbij behorende planvoorschriften. Gebleken is dat de oppervlakte van het te bebouwen perceel niet voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen. 2.4 Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat het perceel waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd volledig valt binnen het thans vigerende ‘bestemmingsplan Cruquius 1968’ (hierna: het vigerende bestemmingsplan) omdat de onthouding van de goedkeuring geen betrekking heeft op het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd. 2.5 Verweerder heeft zich bij verweerschrift nader op het standpunt gesteld dat het bouwplan – anders dan aanvankelijk berekend - gedeeltelijk ligt op terrein waarop het uitbreidingsplan van toerpassing is en gedeeltelijk op terrein waarop het thans vigerende bestemmingsplan van toepassing is. Nu het bouwplan (gedeeltelijk) gelegen is in het uitbreidingsplan blijft sprake van strijd met dit bestemmingsplan. 2.6 De rechtbank overweegt als volgt. 2.7 In artikel 3:2 Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. 2.8 Verweerder heeft bij verweerschrift aangegeven dat de grens van het gebied, waaraan door gedeputeerde staten goedkeuring is onthouden, bij nader inzien anders ligt dan bij de beslissing op bezwaar aanvankelijk werd verondersteld. Dit heeft tot gevolg dat het bouwplan gedeeltelijk valt binnen het uitbreidingsplan en gedeeltelijk in het vigerende bestemmingsplan. Naar de mening van verweerder heeft dit geen gevolg voor de beslissing aangezien het bouwplan in dat geval nog steeds (gedeeltelijk) in strijd is met het uitbreidingsplan. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat indien het bouwplan geheel binnen het vigerende bestemmingsplan zou vallen, er geen sprake zou zijn van strijd met het bestemmingsplan. 2.9 Nu verweerder in het verweerschrift alsnog een gewijzigd standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de ligging van het te bebouwen perceel en ten aanzien van de grens van het gebied waaraan door gedeputeerde staten goedkeuring is onthouden concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Het besluit is dan ook in strijd met artikel 3:2 Awb. De rechtbank ziet evenwel aanleiding de stelling van verweerder dat het gewijzigde standpunt geen gevolgen heeft voor de beslissing nader te onderzoeken teneinde vast te stellen of met toepassing van artikel 8:72 Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Zij overweegt daartoe het volgende. 2.10 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat ingevolge artikel 7 van het uitbreidingsplan op percelen met een oppervlakte van tenminste 6 hectare gebouwd mag worden ten dienste van instellingen van openbaar nut. Volgens de begripsbepalingen is een bouwperceel een ‘aaneengesloten stuk grond’, waarop krachtens het plan zelfstandige bebouwing met één gebouw of bij elkaar behorende gebouwen is toegestaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het onderhavige geval als het aaneengesloten stuk grond, zoals hiervoor bedoeld, moet worden aangemerkt: het gedeelte van het aan eiseres toebehorende terrein waaraan goedkeuring is onthouden door gedeputeerde staten en waar derhalve het uitbreidingsplan nog van toepassing is. Het aan eiseres toebehorende terrein, gelegen in het uitbreidingsplan, is slechts 5,28625 hectare groot. Dit betekent dat het -gehele -bouwplan geen doorgang kan vinden. De rechtbank kan dit standpunt niet volgen. Uit de begripsbepaling valt, naar haar oordeel, niet op te maken dat voor de terreinoppervlakte die voor de berekening ingevolge artikel 7 van de voorschriften in aanmerking moet worden genomen, alleen het terrein waarop het uitbreidingsplan van kracht is zou mogen meetellen. Het gehele aan eiseres toebehorende terrein, in totaal meer dan 39 hectare groot, viel aanvankelijk onder het uitbreidingsplan. De bouw van een veldschuur op de thans beoogde plaats was derhalve op grond van artikel 7 mogelijk. De rechtbank ziet niet in waarom, hoewel het terrein van eiseres nog steeds meer dan 39 hectare bestrijkt, de omstandigheid dat het uitbreidingsplan nog maar voor een klein gedeelte van het terrein van toepassing is, tot gevolg heeft dat voor de berekening ingevolge artikel 7 nog slechts het in het uitbreidingsplan vallende gedeelte van het aan eiseres toebehorende terrein mee zou mogen worden gerekend. Voor de door verweerder gehanteerde beperkte interpretatie bestaat des te minder reden nu vaststaat dat het bouwplan zowel indien het uitbreidingsplan nog van kracht zou zijn geweest als wanneer het vigerende bestemmingsplan op het gehele terrein van toepassing zou zijn, gerealiseerd zou mogen worden. De rechtbank concludeert uit het vorenstaande dat het bestreden besluit, naast de eerder gesignaleerde gebreken met betrekking tot het feitelijk onderzoek, bovendien een draagkrachtige motivering ontbeert. 2.11 Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Voorts bestaat er geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit, met toepassing van artikel 8:72 derde lid van de Awb, in stand te laten. Verweerder dient binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 2.12 Tevens ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de behandeling van het beroep. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op grond van het bepaalde in dit Besluit vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit van 18 juli 2007; 3.3 bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen; 3.4 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 322,-- , te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan eiseres; 3.5 gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eiseres betaalde griffierecht van € 288,- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, rechter, en op 22 januari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.