Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1106

Datum uitspraak2009-01-22
Datum gepubliceerd2009-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807253/1 en 200807253/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Buren (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 1 juli 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Plan van wijziging nummer 48 van het bestemmingsplan Buitengebied Maurik" (hierna: het wijzigingsplan).


Uitspraak

200807253/1 en 200807253/2. Datum uitspraak: 22 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Buren (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 1 juli 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Plan van wijziging nummer 48 van het bestemmingsplan Buitengebied Maurik" (hierna: het wijzigingsplan). Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2008, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [appellanten] hebben een nader stuk ingediend. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2008, waar [appellanten], in de persoon van [appellante] en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.A. Timmerman, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende]. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2. Overwegingen 2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust daarnaast op het college de taak om te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.3. Het wijzigingsplan voorziet in een wijziging van de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied Maurik" (hierna: het bestemmingsplan), waarbij de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf (fruitteeltbedrijf) van [belanghebbende] mogelijk wordt gemaakt, door het aangeven van een nieuw bouwperceel aan de [locatie 1] (kadastraal bekend als sectie […], nummer […]) te [plaats] (hierna: het plangebied). 2.4. [appellanten] stellen in beroep dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. 2.5. Aan het plangebied en de gronden daaromheen is in het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch produktiegebied" toegekend. Ingevolge artikel 7, dertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, mag het college van burgemeester en wethouders de plankaart wijzigen ten aanzien van gronden met de bestemming "Agrarisch produktiegebied" om de vestiging van een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk te maken. Het wijzigingsplan voorziet ter plaatse van het plangebied in een nieuw bouwperceel met een oppervlakte van ongeveer 7150 m². [appellanten] wonen op het perceel [locatie 2], tegenover het plangebied. 2.6. Volgens [appellanten] heeft het college door het plan goed te keuren miskend dat nieuwvestiging van het bedrijf zich niet verhoudt met de cultuurhistorische waarde van het plangebied en de gronden daaromheen. Zij hebben daarbij mede verwezen naar het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2008". 2.6.1. Ingevolge artikel 7, dertiende lid, onder a, sub 4, en onder c, sub 3, van de voorschriften van het bestemmingsplan mag het college van burgemeester en wethouders pas overgaan tot wijziging van de plankaart indien onder meer de functie en/of waarden die in het bestemmingsplan aan de omliggende gronden zijn toegekend niet blijvend onevenredig worden aangetast en het bouwperceel buiten de op de kaart als zodanig aangegeven open komgebieden valt. 2.6.2. Het plangebied en de gronden daaromheen zijn in het bestemmingsplan niet aangeduid als "open komgebied". Aan deze gronden is ook overigens in het bestemmingsplan geen bijzondere waarde toegekend. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre aan de desbetreffende wijzigingsvoorwaarden in artikel 7, dertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is voldaan en dat het gebied in zoverre behoort tot die gebieden waar vestiging van nieuwe agrarische bedrijven is toegestaan. In artikel 7, dertiende lid, onder a, sub 4, en onder c, sub 3, van de voorschriften is uitdrukkelijk bepaald dat de plankaart van het bestemmingsplan slechts mag worden gewijzigd als de waarden die in dat bestemmingsplan aan de gronden zijn toegekend niet blijvend onevenredig worden aangetast. Reeds hierom kan de omstandigheid dat in het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2008" aan het onderhavige plangebied en de omliggende gronden de dubbelbestemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied" is toegekend, niet leiden tot het oordeel dat in zoverre niet aan de wijzigingsvoorwaarden in artikel 7, dertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is voldaan. Ook overigens hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat de cultuurhistorische waarden van het gebied zodanig zijn dat het college van burgemeester en wethouders niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid. Hierbij betrekt de voorzitter dat het college van burgemeester en wethouders ter zitting onweersproken heeft gesteld dat het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2008" de nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven op gronden met de dubbelbestemming "Cultuurhistorisch waardevol gebied" niet uitsluit. 2.7. Verder stellen [appellanten] dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een zelfstandige, levensvatbare onderneming. 2.7.1. Ingevolge artikel 7, dertiende lid, onder a, sub 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan mag het college van burgemeester en wethouders pas overgaan tot wijziging van de plankaart indien op grond van de beschikbare gegevens omtrent de aard en de omvang van het bedrijf, gehoord de landbouwkundige, redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het betreffende bedrijf levensvatbaar is. 2.7.2. In het kader van de planvaststelling is advies gevraagd aan de provinciale dienst Ruimte, Economie en Welzijn. In het advies van 17 april 2007, aangevuld met het advies van 17 maart 2008, (hierna: het REW advies) staat dat wat betreft het bedrijf van [belanghebbende] sprake is van een zelfstandig volwaardig, grondgebonden agrarisch bedrijf. Dat, zoals [appellanten] stellen, in een advies van de dienst Ruimte, Economie en Welzijn van 25 oktober 2005 wat betreft het bedrijf van [belanghebbende] is gesteld dat ten tijde van het advies geen sprake was van een zelfstandige onderneming, wil niet zeggen dat de conclusie in het REW advies dat dat thans wel het geval is, onjuist is. [appellanten] hebben met een tegenrapport noch anderszins aannemelijk gemaakt dat het college niet van het REW advies heeft kunnen uitgaan. Het college heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de aard en de omvang van het bedrijf, mag worden aangenomen dat het bedrijf van [belanghebbende] levensvatbaar is. 2.8. Voorts is het wijzigingsplan volgens [appellanten] in strijd met de structuurvisie "Buren in Bloei" van de gemeente Buren (hierna: de Structuurvisie). Daartoe voeren zij aan dat volgens de Structuurvisie het landelijke karakter en het relatief gaaf bewaard gebleven rivierenlandschap moeten worden beschermd. Nieuwvestiging van bedrijven in het onderhavige gebied is volgens hen dan ook in strijd met de Structuurvisie. 2.8.1. In de Structuurvisie staat onder meer het volgende. Het landelijke karakter en het relatief gaaf bewaard gebleven rivierenlandschap van de gemeente Buren moeten worden beschermd. Bestaande activiteiten die stank- en geluidhinder veroorzaken moeten geconcentreerd worden op plekken waar zij de minste schade opleveren, bij voorkeur op speciaal daartoe ingerichte bedrijventerreinen. Landbouwkundig gebruik van het buitengebied is bepalend voor het landelijke karakter en voor de identiteit van het waardevolle rivierenlandschap, met zijn kenmerkende boomgaarden en weilanden. Nieuwe teelten en vormen van bouwwerken die passen binnen de kenmerken van het rivierenlandschap moeten mogelijk zijn. Nieuwvestiging van niet-grondgebonden bedrijven past niet in het streefbeeld. 2.8.2. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een hardfruitteeltbedrijf een grondgebonden agrarische activiteit is die kenmerkend en beeldbepalend is voor het buitengebied en dus niet een activiteit is die vanwege stank- en geluidhinder op een bedrijventerrein thuis hoort. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan niet in strijd is met de Structuurvisie. 2.9. Daarnaast zijn [appellanten] van mening dat de omvang van het toegekende bouwperceel zich niet verhoudt met de grootte van het te vestigen fruitteeltbedrijf. Zij vrezen dat, gelet op de omvang van het toegekende bouwperceel, tegenover hun woning een distributiecentrum wordt gevestigd. Voorts is volgens [appellanten] recentelijk aan een ander fruitteeltbedrijf in de nabijheid van het plangebied met een groter fruitareaal een beduidend kleiner bouwperceel toegekend. Zij zijn van mening dat over de omvang van het bouwperceel advies gevraagd had moeten worden aan een agrarische adviescommissie bouwaanvragen. 2.9.1. Ingevolge artikel 7, dertiende lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan geschiedt de wijziging van de plankaart door het aangeven van een nieuw "agrarisch bouwperceel" met een oppervlakte van maximaal één hectare. 2.9.2. Nu het wijzigingsplan voorziet in een bouwperceel met een oppervlakte van ongeveer 7150 m² is het wijzigingsplan in zoverre in overeenstemming met de wijzigingsvoorwaarde in artikel 7, dertiende lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan. 2.9.3. Voor zover [appellanten] stellen dat zij gelet op de omvang van het bouwperceel vrezen dat ter plaatse een distributiecentrum wordt gevestigd, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan voorziet in de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf en derhalve niet mogelijk maakt dat ter plaatse een distributiebedrijf wordt gevestigd. Het college heeft voorts terecht gesteld dat indien in de toekomst de gronden in strijd met de bestemming worden gebruikt daartegen handhavend kan worden opgetreden. Voor zover [appellanten] in dit verband wijzen op een situatietekening voor het bouwperceel heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de vraag of de ingediende bouwaanvraag voldoet aan het wijzigingsplan en of de daarin opgenomen bedrijfsloods overeenkomstig de bestemming zal worden gebruikt, buiten het kader van deze procedure valt. Thans ligt alleen ter beoordeling voor of het college heeft kunnen instemmen met het wijzigingsplan dat voorziet in de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf ter plaatse van het plangebied. 2.9.4. Het betoog van [appellanten] dat aan een ander fruitteeltbedrijf aan de [locatie 1] met een groter fruitareaal recentelijk een kleiner bouwperceel is toegekend, treft geen doel. De voorzitter stelt voorop dat de omvang van het bouwperceel niet alleen wordt bepaald door de afmetingen van de beoogde bedrijfsbebouwing. Het college heeft in redelijkheid rekening gehouden met andere aspecten zoals aan te leggen verhardingen, waterberging, de bouw van een bedrijfswoning en beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Ter zitting is door het college voorts gesteld dat de omvang van bouwpercelen van fruitteeltbedrijven sterk verschilt en onder meer afhankelijk is van de keuze van de teler om het geteelde fruit al dan niet zelf te sorteren en te koelen. Het college van burgemeester en wethouders heeft de omvang van het bouwperceel afgestemd op de door [belanghebbende] beoogde bedrijfsvoering. In dit verband heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting onweersproken gesteld dat, omdat het laden en lossen zal plaatsvinden aan de achterzijde van de op te richten bedrijfsbebouwing om de overlast voor omwonenden tot een minimum te beperken, rekening is gehouden met extra bestrating die daarvoor moet worden aangelegd. Niet is gebleken dat de door het college van burgemeester en wethouders gehanteerde uitgangspunten in zoverre onjuist zijn. Het betoog dat het toegekende bouwperceel verhoudingsgewijs te groot is voor het fruitteeltbedrijf dat [belanghebbende] wenst te realiseren, faalt derhalve. Ook het betoog van [appellanten] dat ten onrechte geen advies is gevraagd over de omvang van het bouwperceel aan een agrarische adviescommissie bouwaanvragen slaagt niet. Dit is niet als wijzigingsvoorwaarde opgenomen in artikel 7, dertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Ook overigens biedt hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college anderszins gehouden was dit te doen. 2.9.5. Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat, gelet op de "Uitgangspunten integrale herziening bestemmingsplannen buitengebied" die op 13 april 2004 door de raad van de gemeente Buren (hierna: de raad) zijn vastgesteld, de maximale grootte van een bouwperceel van een fruitteeltbedrijf een halve hectare mag bedragen, heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting onweersproken gesteld dat voormelde uitgangspunten enige tijd geleden door de raad zijn verlaten, omdat zij tot onnodige beperkingen leiden. Verder heeft hij verklaard dat de uitgangspunten niet ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2008", dat wat betreft fruitteeltbedrijven in ieder geval een bouwperceel van één hectare mogelijk maakt. Het betoog faalt. 2.9.6. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met de omvang van het bouwperceel heeft kunnen instemmen. 2.10. [appellanten] hebben zich in hun beroepschrift ten aanzien van een aantal overige bezwaren beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven in te stemmen met de reactie van het college van burgemeester en wethouders op de ingebrachte zienswijzen in de Nota van Zienswijze en heeft deze reactie aldus tot de zijne gemaakt. [appellanten] hebben in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in de Nota van Zienswijze in zoverre onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat de weerlegging van de zienswijze in de Nota van Zienswijze in zoverre onjuist zou zijn. 2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.12. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep ongegrond; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Bechinka voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2009 371-432.