Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1126

Datum uitspraak2009-01-28
Datum gepubliceerd2009-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804695/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 10 oktober 2007 heeft [appellant] door middel van een daartoe bestemd formulier aangifte van een adreswijziging gedaan.


Uitspraak

200804695/1. Datum uitspraak: 28 januari 2009. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/4762 van de rechtbank Rotterdam van 26 mei 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. 1. Procesverloop Op 10 oktober 2007 heeft [appellant] door middel van een daartoe bestemd formulier aangifte van een adreswijziging gedaan. Bij brief van 16 oktober 2007 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college. Bij besluit van 29 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 26 mei 2008, verzonden op 27 mei 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door T.J. de Bruin, ambtenaar in dienst van de gemeente Rotterdam, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, worden, voor zover hier van belang, de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge artikel 6:2, onder b, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. 2.2. Bij besluit van 2 november 2007 heeft het college de adreswijziging van [appellant] in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) verwerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit besluit van 2 november 2007 niet strekt tot herroeping van een besluit van 10 oktober 2007. Derhalve heeft het college volgens de rechtbank terecht gesteld dat geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de proceskosten die gemaakt zijn in verband met de behandeling van het bezwaar. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft miskend dat het college op 10 oktober 2007 heeft geweigerd zijn aangifte van adreswijziging te verwerken in de GBA wegens het ontbreken van een verhuurdersverklaring en dat die weigering valt te kwalificeren als een besluit als bedoeld in artikel 6:2, onder b, van de Awb. Het besluit van 2 november 2007 strekt in zijn visie derhalve wel tot herroeping van dat besluit. Voorts betoogt hij dat de eis van het college om bij de aangifte van adreswijziging een verhuurdersverklaring over te leggen onrechtmatig is. Gelet hierop is, aldus [appellant], aan alle vereisten van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb voldaan en had een vergoeding van de kosten van de bestuurlijke voorprocedure moeten worden toegekend. 2.4. Het college heeft aangevoerd dat aan [appellant], toen hij op 10 oktober 2007 aangifte kwam doen van zijn adreswijziging en niet bleek te beschikken over een ingevulde verhuurdersverklaring, een blanco verhuurdersverklaring is gegeven met het verzoek deze te laten invullen. Met [appellant] werd afgesproken dat hij de verklaring na invulling direct kon afgeven aan de betrokken medewerkster, zonder opnieuw een volgnummer te hoeven trekken, waarna zou worden overgegaan tot verwerking van de aangifte in de GBA. Volgens het college heeft [appellant] op dat moment niet gezegd dat het voor hem onmogelijk was een ingevulde verhuurdersverklaring over te leggen. Zou hij dat wel gedaan hebben, dan zou het vermelde verzoek niet zijn gedaan en zou een afspraak gemaakt zijn voor een controle ter plaatse, aangezien het overleggen van een verhuurdersverklaring geen noodzakelijke voorwaarde is voor verwerking van een aangifte van verhuizing, maar de kwaliteit van de GBA wel enige vorm van controle van de aangifte vergt, aldus het college. De lezing die het college heeft gegeven van de gebeurtenissen acht de Afdeling met de rechtbank aannemelijk gelet op het feit dat het college deze in alle stadia van de procedure consistent naar voren heeft gebracht en op de voorgeschiedenis van de zaak. Bij een eerdere aangifte van adreswijziging door [appellant] is, nadat hij had meegedeeld geen ingevulde verhuurdersverklaring te kunnen overleggen, direct een afspraak gemaakt voor een controle ter plaatse. Voorts heeft [appellant] deze lezing pas ter zitting bij de rechtbank bestreden, en niet in eerdere stukken, in het bijzonder niet in zijn schriftelijke reactie op het op dit punt heldere verweer van het college. Zodra duidelijk werd dat [appellant] niet in staat was om een ingevulde verhuurdersverklaring over te leggen, is het college, na een controle op het nieuw opgegeven adres ten einde de juistheid van de aangifte te kunnen vaststellen, op 2 november 2007 alsnog overgegaan tot verwerking van de aangifte in de GBA. Uit deze gang van zaken heeft de rechtbank terecht afgeleid dat het college op 10 oktober 2007 niet een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aangifte als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Evenmin is sprake van het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit in de zin van artikel 6:2, onder b, van de Awb. In de Wet GBA is immers geen termijn opgenomen waarbinnen het college een besluit moet nemen op een aangifte van adreswijziging. Het college heeft binnen vier weken na aangifte van de adreswijziging deze verwerkt in de GBA. Deze termijn levert geen overschrijding op van de in artikel 4:13 van de Awb genoemde redelijke termijn. Dientengevolge kan het besluit van 2 november 2007 om de aangifte van adreswijziging te verwerken in de GBA niet worden gezien als een herroeping van een primair besluit. 2.5. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat nu geen sprake is van een herroeping van een besluit geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de proceskosten die gemaakt zijn in verband met de behandeling van het bezwaar. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Klein lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009. 176-591.