
Jurisprudentie
BH1146
Datum uitspraak2009-01-28
Datum gepubliceerd2009-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801518/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801518/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 29 januari 2008, kenmerk 2008INT216457, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bunschoten (hierna: de raad) bij besluit van 31 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Bunschoten 2006".
Uitspraak
200801518/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2008, kenmerk 2008INT216457, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bunschoten (hierna: de raad) bij besluit van 31 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Bunschoten 2006".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2008, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante sub 2], [appellant sub 3], het college en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2008, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.B. Koetser, advocaat te Amstelveen, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door ing. W. van de Geest, werkzaam bij K&G advies te Spakenburg, en ing. L. Polinder, werkzaam bij Polinder Advies te Nunspeet, en het college, vertegenwoordigd door W.J. de Vries, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door J.E.P.M. Reijnen, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
Toetsingskader
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het plan
2.2. Het plan heeft betrekking op nagenoeg het gehele buitengebied van de gemeente Bunschoten. Met het plan wordt aangesloten bij de actuele stand van zaken met betrekking tot het gebruik van gronden, de aanwezige bebouwing en relevante regelgeving en beleid. Ook heeft het plan tot doel in te spelen op de ontwikkelingen in de functievervulling van het landelijk gebied.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.3. [appellant sub 3] woont op het perceel [locatie 1] te [plaats]k. Ten westen van zijn woonperceel drijft hij een paardenhouderij met ongeveer tien paarden. [appellant sub 3] gebruikt voor zijn paardenhouderij twee percelen. Het perceel, kadastraal bekend nummer [A], is onbebouwd en op het perceel, kadastraal bekend nummer [B], staan twee stallen. Aan laatstgenoemd perceel is de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (o-openheid van het landschap, v-verkavelingspatroon)" en de dubbelbestemming "Waterkering" toegekend. Het college heeft aan dit plandeel goedkeuring onthouden, omdat de bestaande bebouwing, nu dit perceel niet als bouwperceel is aangemerkt, onder het overgangsrecht is gebracht, terwijl geen concreet zicht is op beëindiging van de met de bestemming strijdige situatie binnen de planperiode. Dit is volgens het college in strijd met de rechtszekerheid. Aan het perceel, kadastraal bekend nummer [A], is de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (o-openheid van het landschap, v-verkavelingspatroon) met de aanduidingen "paardenhouderij toegestaan" en "bouwperceel" toegekend.
2.3.1. Het beroep heeft, mede gelet op de door [appellant sub 3] daarop gegeven toelichting ter zitting, uitsluitend betrekking op het onbebouwde perceel, kadastraal bekend nummer [A].
2.3.2. Het college heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel ter plaatse van het perceel [locatie 1], kadastraal bekend nummer [A], omdat de gekozen planregeling zal leiden tot een toename van de hoeveelheid bebouwing in het landelijk gebied, hetgeen volgens het college een onwenselijke ontwikkeling is.
2.3.3. [appellant sub 3] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan bovengenoemd plandeel. Hiertoe voert hij aan dat hij bedrijfsmatig dieren houdt en, gelet op de bedrijfsomvang en het winstoogmerk, voor een goede bedrijfsvoering een bouwperceel nodig heeft. Voorts wijst hij erop dat in de plantoelichting is bepaald dat aan alle agrarische bedrijven een bouwperceel wordt toegekend.
2.3.4. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a.3, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Agrarisch gebied met landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijven, met dien verstande dat een paardenhouderij uitsluitend is toegestaan binnen een bouwperceel met op de plankaart de aanduiding "paardenhouderij toegestaan".
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover hier thans van belang, mogen uitsluitend gebouwen binnen een bouwperceel worden gebouwd.
2.3.5. In het voorheen geldende plan "Landelijk gebied", vastgesteld door de raad op 28 maart 1985 (hierna: het voorheen geldende plan), had het perceel, kadastraal bekend nummer [A], de bestemming "Agrarisch gebied met bebouwing, klasse A". Aan dit perceel was geen bouwblok toegekend.
2.3.6. In de plantoelichting staat dat bij de toekenning van bouwpercelen voor het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan de bouwpercelen uit het huidige bestemmingsplan "Landelijk gebied" als uitgangspunt zijn gehanteerd. Tevens staat in de plantoelichting dat paardenhouderijen in het plan een agrarisch bouwperceel toegekend krijgen voorzien van de aanduiding "paardenhouderij toegestaan".
2.3.7. Niet in geschil is dat [appellant sub 3] bedrijfsmatig paarden houdt. Evenmin is in geschil dat aan het perceel, kadastraal bekend nummer [A], onder het voorheen geldende plan geen bouwblok was toegekend, zodat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toekennen van een bouwblok aan het perceel een verdere verstening van het buitengebied met zich brengt. Gelet hierop en op het onder 2.3.6. opgenomen gemeentelijk beleid heeft het college in redelijkheid goedkeuring kunnen onthouden aan het plandeel met, voor zover thans van belang, de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (o-openheid van het landschap, v-verkavelingspatroon)" en de aanduidingen "paardenhouderij toegestaan" en "bouwperceel" ter plaatse van het perceel [locatie 1], kadastraal bekend nummer [A].
Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat in de plantoelichting is opgenomen dat elk agrarisch bedrijf een bouwkavel krijgt, wijst de Afdeling erop dat de raad in zijn schriftelijke uiteenzetting en zijn zienswijze op het deskundigenbericht het voornemen heeft uitgesproken in een binnenkort op te stellen planherziening onder meer een bouwblok voor de stallen van [appellant sub 3] op te nemen, zodat het voortbestaan van de paardenhouderij van [appellant sub 3] niet in geding is. Ter zitting is dit door de raad bevestigd.
2.3.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met, voor zover thans van belang, de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (o-openheid van het landschap, v-verkavelingspatroon)" en de aanduidingen "paardenhouderij toegestaan" en "bouwperceel" ter plaatse van het perceel [locatie 1], kadastraal bekend nummer [A], in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het bij hem in eigendom zijnde perceel [locatie 2] te [plaats], voor zover op dit perceel niet is voorzien in de mogelijkheid om een woning te bouwen. Hiertoe voert hij als procedureel bezwaar aan dat het college hem ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden zijn bezwaren nader toe te lichten op een openbare hoorzitting.
2.4.1. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat hij ten onrechte niet is gehoord door het college, overweegt de Afdeling dat, zoals het college terecht naar voren heeft gebracht, met ingang van 1 juli 2005 de hoorplicht ingevolge artikel 27, derde lid, van de WRO is komen te vervallen. Gelet op het feit dat het ontwerpplan niet vóór 1 juli 2005 ter inzage is gelegd, was het college niet wettelijk verplicht om [appellant sub 1] te horen in het kader van deze bestemmingsplanprocedure. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die desondanks tot een dergelijke hoorplicht zouden nopen. Het betoog van [appellant sub 1] faalt. De door [appellant sub 1] naar voren gebrachte omstandigheid dat hem van provinciewege is toegezegd te zullen worden uitgenodigd voor het geven van een mondelinge toelichting op zijn bedenkingen, wat daar verder ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel.
2.4.2. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] naar aanleiding van het gestelde in het deskundigenbericht, dat de code 5W op de ontwerpplankaart ter plaatse van zijn perceel is gewijzigd in de code 4W op de plankaart bij het vastgestelde plan, en dat hem dat ten onrechte niet is meegedeeld, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat bij de voorbereiding van het plan abusievelijk vijf bestaande woningen ter plaatse zijn geteld terwijl dit er maar vier zijn. Om deze reden is de code 5W bij de vaststelling van het plan gewijzigd in de code 4W. De Afdeling is van oordeel dat het herstellen van deze kennelijke vergissing geen verandering brengt in de voor [appellant sub 1] al dan niet bestaande bouwmogelijkheden. [appellant sub 1] heeft in zijn zienswijze op het ontwerpplan immers naar voren gebracht dat hij op zijn perceel een bouwmogelijkheid voor een woning wenst en de raad heeft zich ter beantwoording van deze zienswijze uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1] op zijn perceel geen woning mag bouwen. Bovendien heeft [appellant sub 1] tegen dit standpunt van de raad bedenkingen ingebracht bij het college, dat bij de beoordeling van de bedenkingen van [appellant sub 1] en de beslissing omtrent goedkeuring met deze code rekening heeft gehouden, nu op het aan het college ter goedkeuring voorgelegde plan de code 4W is ingetekend. Het betoog faalt.
2.4.3. Inhoudelijk voert [appellant sub 1] aan dat hij door het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling recht heeft om een nieuwe woning op te richten. Voorts voert hij aan dat de bouw van een nieuwe woning geen aantasting van het landschap met zich brengt, omdat de nieuwe woning kleiner zal zijn dan de gesloopte bebouwing en de woning zal passen in de reeds bestaande lintbebouwing. Nu hij op het perceel geen woning mag bouwen, lijdt hij aanzienlijke schade, aldus [appellant sub 1].
2.4.4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het toevoegen van een woning in het landelijk gebied, zonder dat hier een verbetering van de landschappelijke kwaliteit tegenover staat, een onwenselijke ontwikkeling is. Centraal in het provinciaal beleid staat het behoud van de openheid van het landschap door het tegengaan van verstening, aldus het college. In navolging van de raad stelt het college voorts dat [appellant sub 1] schadeloos is gesteld voor de omstandigheid dat de toestemming die hem is verleend voor het oprichten van een woning op het perceel, later weer is ingetrokken.
2.4.5. Aan het perceel [locatie 2] is, net als aan de omliggende percelen [locatie 3] en [3 locaties], de bestemming "Wonen" toegekend. Deze percelen zijn binnen één bestemmingsvlak gelegen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mag in elk bestemmingsvlak het aantal woningen niet meer bedragen dan het aantal dat op de plankaart vóór de code van de bestemming "W" is aangegeven.
Op de plankaart is op het bestemmingsvlak waarin de percelen [locatie 2], [locatie 3] en [3 locaties] zijn gelegen, de code 4W ingetekend.
2.4.6. In het voorheen geldende plan was het perceel [locatie 2], dat thans is opgesplitst in de percelen [locatie 2] en [locatie 3], gelegen in één bestemmingsvlak met de percelen [3 locaties]. Aan dit bestemmingsvlak was de bestemming "Woondoeleinden" toegekend.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de voorschriften van het voorheen geldende plan, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen met tuinen en erven.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het voorheen geldende plan mogen op ieder bouwperceel niet meer eengezinswoningen worden gebouwd dan ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaan of waarvoor bouwvergunning is verleend.
In het deskundigenbericht staat dat ten tijde van de terinzagelegging van het voorheen geldende plan vier woningen aanwezig waren binnen het bestemmingsvlak waarin ook het perceel [locatie 2] is gelegen.
2.4.7. Ingevolge de kaart Rode contouren per kern, kaart 21, van het Streekplan 2005-2015, vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Utrecht op 13 december 2004 (hierna: het streekplan), ligt het perceel van [appellant sub 1] buiten de rode contour. Volgens het streekplan dient aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zo veel mogelijk te worden vermeden en moeten verstedelijkingsambities plaatsvinden binnen de zogeheten rode contouren. Het beleid voor lintbebouwing buiten de rode contour wordt volgens het streekplan primair afgestemd op de belangen van het omringende landelijk gebied. Behoud van de huidige kwaliteiten, van zowel het landelijk gebied als van het lint, staat daarbij voorop. Nieuwe bouwpercelen zijn hier dan ook in beginsel ongewenst. Incidenteel kan hiervan worden afgeweken als is gebleken dat op deze wijze per saldo kwaliteitsverbetering kan worden bereikt, aldus het streekplan.
In het streekplan is het zogeheten Ruimte-voor-Ruimte beleid opgenomen, dat kort gezegd inhoudt dat bij de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, onder aldaar genoemde voorwaarden, het mogelijk is om vervangende woningbouw op te richten. Eén van deze voorwaarden is volgens het streekplan dat voormalige bedrijfsgebouwen met een ondergrens van 1000 m² worden gesloopt.
2.4.8. In de plantoelichting staat dat de bestaande bebouwing uitgangspunt is voor de planregeling. Wanneer meerdere woningen binnen een bestemmingsvlak zijn gebouwd, is per bestemmingsvlak aangegeven hoeveel woningen aanwezig mogen zijn. Het betreft in alle gevallen het aantal bestaande woningen. In principe mag het aantal woningen niet worden uitgebreid, aldus de plantoelichting. Voorts staat in de plantoelichting dat nieuwe burgerwoningen in dit plan niet worden toegestaan, tenzij zij het gevolg zijn van toepassing van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling. Hierbij mag de bouw van een vervangende woning plaatsvinden bij sloop van alle agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de oorspronkelijke bedrijfswoning behorend bij het voormalig agrarisch bedrijf.
Voorts staat in de plantoelichting dat de karakteristieke en landschappelijk waardevolle lintbebouwingen en beplantingen langs de Eemdijk moeten worden beschermd.
2.4.9. In het deskundigenbericht is opgenomen dat [appellant sub 1] het perceel [locatie 2] in 1996 heeft aangekocht. Op het perceel stond een boerderij, die deels bestond uit een stal en deels als woning in gebruik was. Uit de stukken komt voorts naar voren dat in 1997 het perceel is gesplitst in de percelen [locatie 2] en [locatie 3] en dat [appellant sub 1] in 1997 een deel van de boerderij heeft gesloopt. Het resterende deel van de boerderij op het perceel [locatie 3] heeft [appellant sub 1] toen als woning verkocht. [appellant sub 1] is voornemens om op het braakliggende perceel [locatie 2] een zelfstandige woning op te richten, hetgeen volgens brieven van de gemeente Bunschoten uit 1996 mogelijk was. Bij brief van 11 juli 2000 heeft de gemeente Bunschoten deze eerder gedane mededeling gerectificeerd en heeft de gemeente [appellant sub 1] in deze schadeloos gesteld, aldus het deskundigenbericht.
Voorts staat in het deskundigenbericht dat dwars over het perceel [locatie 2] een dijk is gelegen die ongeveer evenwijdig loopt aan de Eemdijk. Ter plaatse van het perceel [locatie 2] kan geen sprake zijn van doorzichten naar het open landschap omdat over het gehele perceel een dijk is gelegen die het zicht op het open landschap achter die dijk volledig blokkeert, aldus het deskundigenbericht.
2.4.10. Ter zitting is door het college onweersproken gesteld dat de door [appellant sub 1] gesloopte voormalige agrarische bedrijfsbebouwing een oppervlakte had van minder dan 1000 m². Gelet hierop heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1] op grond van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling in het streekplan geen recht heeft gekregen om een woning op zijn perceel te bouwen.
Met betrekking tot het standpunt van het college dat door het bouwen van een woning op het perceel [locatie 2] de openheid van het landschap wordt aangetast, overweegt de Afdeling dat uit het deskundigenbericht en de daarbij overgelegde foto's naar voren komt dat de op het perceel [locatie 2] gelegen dijk het zicht van de Eemdijk op het open landschap belemmert. Het college heeft zich gelet op de op het perceel gelegen dijk niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een open landschap. Het besluit van het college is in zoverre dan ook genomen in strijd met de bij een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.4.11. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 2], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond.
Het beroep van [appellante sub 2]
2.5. [appellante sub 2] voert als procedurele beroepsgrond aan dat de brief die in de goedkeuringsfase door het college van burgemeester en wethouders aan het college is overgelegd, geen rol heeft gespeeld in de gemeentelijke besluitvorming. Deze brief met volgens [appellante sub 2] nieuwe feiten en omstandigheden bevat volgens haar feitelijke onjuistheden en is ten onrechte niet aan haar toegezonden, zodat zij daar niet op heeft kunnen reageren.
2.5.1. Het betreft hier een brief van burgemeester en wethouders van 14 augustus 2007 aan het college. Wat er verder ook zij van de inhoud van deze brief, uit de WRO noch uit enige andere wettelijke bepaling volgt dat het college in het algemeen gehouden is de indieners van bedenkingen, door toezending dan wel terinzagelegging, in kennis te stellen van stukken met betrekking tot het plan die na de terinzagelegging van het vastgestelde plan nog aan het college worden toegezonden. Onder omstandigheden kan echter uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding aanleiding bestaan de indieners van bedenkingen in kennis te stellen van dergelijke nadere stukken en hun de gelegenheid te bieden hierop te reageren. In deze brief van 14 augustus 2007 geven burgemeester en wethouders een reactie op de bij het college ingebrachte bedenkingen. Zoals ook in het verweerschrift uiteen is gezet, heeft het college deze reactie weliswaar bij het bestreden besluit betrokken, maar in zijn besluit een eigen oordeel gevormd. Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestond deze reactie van burgemeester en wethouders ter inzage te leggen dan wel aan de indieners van bedenkingen toe te zenden en hen in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.
2.6. [appellante sub 2] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 1" ter plaatse van het perceel, kadastraal bekend nummer [C], voor zover het op dit perceel niet mogelijk is om de bestaande loods met een oppervlakte van ongeveer 160 m² uit te breiden tot 200 m². In dit verband voert zij aan dat de door haar gewenste uitbreiding slechts 8 m² meer bedraagt dan de thans toegekende uitbreidingsmogelijkheid en dat deze uitbreiding niet onwenselijk kan zijn gelet op de massale bebouwing van het waterdistributiebedrijf direct naast de loods.
2.6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het wenselijk is om bebouwing te bestemmen overeenkomstig de feitelijke situatie. Het college verwijst hierbij in navolging van de raad naar de Handleiding bestemmingsplannen 2006 (hierna: de handleiding). Het college kan instemmen met de toegekende uitbreidingsruimte van 20%. Ruimere bouwmogelijkheden zijn op grond van het provinciaal beleid niet wenselijk, aldus het college.
2.6.2. [partij] woont op het perceel [locatie 4]. Tegenover dit perceel, op het perceel [locatie 5], kadastraal bekend nummer [C], aan de andere kant van de Eemdijk, is hij volgens het deskundigenbericht in 1998 een agrarisch loonbedrijf begonnen. In het deskundigenbericht staat dat thans ongeveer de helft van de activiteiten van [appellante sub 2] bestaat uit agrarische loonwerkzaamheden, voor het overige bestaan de activiteiten uit het toepassen van hei- en fundatietechnieken.
[appellante sub 2] gebruikt voor haar bedrijf onder meer het perceel, kadastraal bekend nummer [C]. Volgens het deskundigenbericht heeft dit perceel een totale oppervlakte van 1425 m². Aan een deel van dit perceel is de bestemming "Bedrijven" met de nadere code "1-agrarisch loonbedrijf ([locatie 5])" toegekend. Binnen deze bestemming, met volgens het deskundigenbericht een oppervlakte van ongeveer 875 m², staat de bedrijfsbebouwing van [appellante sub 2] en op een ander deel hiervan is verharding aangebracht. Op het overig deel van het perceel is de toegangsweg tot de bedrijfsbebouwing gelegen.
2.6.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is op de gronden met de bestemming "Bedrijven" met de nadere code "1-agrarisch loonbedrijf ([locatie 5])" de bestaande oppervlakte van de gebouwen 160 m² en de maximale oppervlakte van de gebouwen 192 m².
Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de voorschriften voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.
2.6.4. De handleiding vormt samen met het streekplan het beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de handleiding staat dat buiten de rode contour ook andere gebruiksvormen dan agrarisch gebruik duurzaam moeten blijven functioneren en ook enige ontwikkelings- en uitbreidingsruimte moeten krijgen. Volgens de handleiding is een uitbreidingsruimte van vijftien tot twintig procent hiervoor in het algemeen voldoende.
2.6.5. Onder het voorheen geldende plan had het perceel, kadastraal bekend nummer [C], de bestemming "Agrarisch gebied zonder bebouwing met landschappelijke waarde".
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van het voorheen geldende plan waren deze gronden bestemd voor het weide- en akkerbouwbedrijf alsmede voor het behoud en herstel van de landschappelijke waarden.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder a, van de voorschriften van het voorheen geldende plan mocht op of in deze gronden niet worden gebouwd.
2.6.6. Het perceel waarop de bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 2] plaatsvinden is, anders dan onder het voorheen geldende plan, bestemd conform de feitelijke activiteiten van het bedrijf. Hierbij heeft de raad [appellante sub 2] een bedrijfsbestemming toegekend met een oppervlakte van ongeveer 875 m², de bestaande bebouwing positief bestemd en conform het provinciaal beleid een uitbreidingsruimte van twintig procent van de bestaande bebouwing toegekend. Voor zover [appellante sub 2] stelt dat zij ten onrechte de bestaande loods niet kan uitbreiden tot maximaal 200 m², overweegt de Afdeling dat, gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften, [appellante sub 2] bij recht haar bebouwing kan uitbreiden tot 192 m² en dat, zoals de raad in zijn schriftelijke reactie aangeeft, na het doorlopen van de vrijstellingsprocedure van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, uitbreiding tot een oppervlakte van ongeveer 211 m² mogelijk is. Ter zitting is van de zijde van de raad aangegeven dat het gemeentelijk beleid inzake het verlenen van een dergelijke vrijstelling is bedoeld voor een situatie als die van [appellante sub 2], waar gelet op de bouwkundige constructie van het bedrijfsgebouw uitbreiding binnen de in het plan toegekende uitbreiding niet mogelijk is. Gelet hierop heeft [appellante sub 2] op grond van dit plan in zoverre de mogelijkheid de door haar gewenste uitbreiding van de loods te realiseren. Het betoog van [appellante sub 2] in haar zienswijze op het deskundigenbericht en zoals ter zitting naar voren gebracht dat deze uitbreidingsmogelijkheid bij recht in het plan moet worden opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat vastleggen in het plan op gespannen voet zou komen te staan met het provinciale beleid, zoals weergegeven in overweging 2.6.4..
2.7. [appellante sub 2] betoogt voorts dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met, voor zover thans van belang, de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (o-openheid van het landschap, v-verkavelingspatroon)" ter plaatse van het perceel, kadastraal bekend nummer 204. In dit verband voert zij aan dat ook aan een deel van deze gronden de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" had moeten worden toegekend. Ter zitting heeft [appellante sub 2] toegelicht dat zij voor een goede bedrijfsvoering ongeveer 1400 m² aan bedrijfsgronden nodig heeft. Naast de toegekende bedrijfsbestemming van ongeveer 875 m² heeft zij voor buitenopslag ongeveer 600 m² gronden gelegen ten westen van de bedrijfsbebouwing nodig. Deze uitbreiding levert geen vermindering van de ruimtelijke kwaliteit op, omdat de situatie ter plaatse volledig wordt gedomineerd door het waterdistributiebedrijf op het naastgelegen perceel, aldus [appellante sub 2].
2.7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de toegekende oppervlakte aan bedrijfsbestemming redelijk is in het licht van de tijdsduur gedurende welke deze activiteiten, die in de loop der jaren zodanig van karakter zijn veranderd dat nu sprake is van een niet noodzakelijk aan het landelijk gebied gebonden functie, al op deze locatie plaatsvinden. De uitstraling van de activiteiten op de omgeving is zodanig, zeker gezien de nabijheid van de op de plankaart als "cultuurhistorisch waardevol" aangeduide waai, dat verdere uitbreiding volgens het college niet wenselijk is. Hierbij verwijst het college naar provinciaal beleid dat erop is gericht te bevorderen dat niet-agrarische functies in het landelijk gebied worden verplaatst of gesaneerd.
2.7.2. In de handleiding staat naast hetgeen hiervoor onder 2.6.4. is opgenomen dat het college verplaatsing of sanering wil stimuleren van niet-agrarische functies die wat betreft hinder of uitstraling niet (meer) passen in het landelijk gebied.
2.7.3. Onder het voorheen geldende plan was aan het perceel, kadastraal bekend nummer 204, de bestemming "Agrarisch gebied zonder bebouwing met landschappelijke waarde" toegekend. Zoals hiervoor is overwogen onder 2.6.5. zijn ingevolge artikel 7, eerste lid, van de bij dat plan behorende planvoorschriften, voor zover thans van belang, de op de kaart voor "Agrarisch gebied zonder bebouwing met landschappelijke waarde" aangewezen gronden bestemd voor het weide- en akkerbedrijf alsmede voor het behoud en herstel van de landschappelijke waarden.
2.7.4. Ten noordwesten van het perceel, kadastraal bekend nummer 204, is een waai gelegen. Deze waai heeft de bestemming "Water-(c)cultuurhistorische waarden" gekregen. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Water" aangewezen gronden bestemd voor waterpartijen en voor zover de gronden op de plankaart als "cultuurhistorische waarden" zijn aangeduid voor bescherming van cultuurhistorische waarden.
2.7.5. [appellante sub 2] gebruikt voor de bedrijfsvoering ook een deel van het perceel, kadastraal bekend nummer 204, dat in eigendom is van [belanghebbende], de vader van [partij]. Dit perceel grenst aan het perceel, kadastraal bekend nummer [C], en grenst ten zuiden en ten oosten direct aan de waai. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" toegekend. Niet in geschil is dat ingevolge de doeleindenomschrijving van deze bestemming in artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, een bedrijf als dat van [appellante sub 2] niet is toegestaan.
2.7.6. In het deskundigenbericht staat dat deze gronden voornamelijk worden gebruikt voor buitenopslag van diverse materialen, hetgeen ingevolge artikel 21, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften verboden gebruik is. Mede gelet op het provinciaal beleid dat gericht is op het verplaatsen of saneren van niet-agrarische functies uit het landelijk gebied en op de omstandigheid dat het perceel onder het voorheen geldende plan ook geen bedrijfsbestemming had, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een verdere uitbreiding van het bedrijf op deze locatie, direct grenzend aan de waai, niet gewenst is. Hierbij heeft het college kunnen betrekken dat aan het perceel zelf en aan de direct naast het perceel gelegen waai landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn toegekend en dat een bestemming van de gronden als "Bedrijfsdoeleinden" hiermee niet in overeenstemming is. Voor zover [appellante sub 2] wijst op de forse bebouwing van het naastgelegen waterdistributiebedrijf overweegt de Afdeling dat, zoals de raad ook naar voren heeft gebracht, dit een gebouw van openbaar nut betreft en hier geen sprake is van buitenopslag.
2.7.7. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden 1" ter plaatse van het perceel, kadastraal bekend nummer [C], en het plandeel met, voor zover thans van belang, de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (o-openheid van het landschap, v-verkavelingspatroon)" ter plaatse van het perceel, kadastraal bekend nummer 204, niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellante sub 2] is ongegrond.
Proceskosten
2.8. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellante sub 2] bestaat geen aanleiding. Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. verklaart de beroepen van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] ongegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 29 januari 2008, nummer 2008INT216457, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 2] te [plaats];
IV. gelast dat de provincie Utrecht aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broodman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009
204-533.