Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1228

Datum uitspraak2008-11-04
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/630049-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

lokagent, beroep op onrechtmatige bewijsgaring, Tallon-criterium, geen mederwerking aan onderzoek Pieter Baan Centrum, afwijzing vordering tot TBS.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnr. : 07.630049-08 07.400005-07 vtvv Uitspraak: 4 november 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren op [geboortejaar] wonende te [adres] thans verblijvende [verblijfplaats] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. B.C. van Haren, heeft ter terechtzitting gevorderd: - dat de verdachte terzake het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren met aftrek van voorarrest, - dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting aangevuld op de voet van artikel 314a Wetboek van Strafvordering) ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging, omdat zij bij het inzetten van de politievrouw in burger, door de raadsman en in het dossier ook wel aangeduid als “lokagent” of “lokvrouw”, de onder 1 ten laste gelegde aanranding heeft uitgelokt en in ieder geval heeft gehandeld in strijd met het zogenaamde Tallon-criterium. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat er bij het inzetten van het opsporingsmiddel van stelselmatige observatie sprake is geweest van het onjuist gebruik maken van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van de door de raadsman veronderstelde uitlokking en schending van het Tallon-criterium. Het is de rechtbank niet aannemelijk geworden en zij heeft in het dossier ook geen aanwijzingen aangetroffen op grond waarvan zou kunnen blijken of zou kunnen worden verondersteld, dat verdachte door het optreden van de fietsende politievrouw in burger is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds was gericht. Daarbij is het van belang op te merken dat de betreffende politievrouw tijdens haar optreden was gekleed in normale doorsnee winterse kleding en dat zij zich naar het oordeel van de rechtbank op haar fietsroute ook overigens niet anders heeft gedragen dan van een gemiddelde vrouw, die laat op de avond op de fiets op weg is naar huis, kan worden verwacht. De rechtbank merkt, wellicht ten overvloede, op dat naar haar oordeel, gelet op de aard van de onderliggende feiten en de grote maatschappelijke onrust die daardoor was ontstaan, bij het inzetten van de fietsende politievrouw in burger is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen sprake is geweest van een onjuist of onrechtmatig inzetten van het opsporingsmiddel van de stelselmatige observatie. Bij het afgeven van het bevel tot het inzetten van dit opsporingsmiddel zijn de in artikel 126g Wetboek van Strafvordering neergelegde criteria in acht genomen. Dat naast en in combinatie met die stelselmatige observatie politievrouwen in burger zijn ingezet doet, temeer nu daarbij -zoals hiervoor reeds is overwogen- het Tallon-crtiterium niet is geschonden, daaraan niets af. BEWIJS De raadsman heeft betoogd dat door de inzet van onrechtmatige opsporingsmethoden de resultaten van de daaruit voortkomende bewijsgaring door middel van videoconfrontatie en DNA-onderzoek van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt dit betoog. De rechtbank is op grond van de overwegingen die zij hiervoor heeft gewijd aan het opsporingsonderzoek en de daarbij ingezette opsporingsmiddelen van oordeel, dat er geen sprake is van onrechtmatig opsporingsonderzoek of onrechtmatige inzet van opsporingsmiddelen, zodat er geen sprake kan zijn van bewijsuitsluiting van de directe en indirecte resultaten daarvan. De raadsman heeft voorts betoogd dat de aangifte van de politievrouw [naam] niet kan dienen als wettig en overtuigend bewijsmiddel. De rechtbank verwerpt ook dit betoog. De in het proces-verbaal van aangifte neergelegde verklaring van [naam] houdt niets anders in dan een feitelijk verslag van hetgeen zij heeft ervaren, waargenomen en gevoeld tijdens haar inzet in het opsporingsonderzoek, de achtervolging door- en confrontatie met de verdachte. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en het waarheidsgehalte van die aangifte. De omstandigheid dat [naam] zou zijn geïnstrueerd om aangifte te doen en dat deze aangifte de functie heeft om het dossier te completeren doet daaraan niets af en ligt daarentegen zelfs voor de hand. De verdachte dient van het onder 1 primair, onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank is ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde van oordeel dat er naar haar overtuiging wel sprake is geweest van aanranding van aangeefst[naam]] Omdat bij de videoconfrontatie de aangeefster [naam] de verdachte niet heeft herkend en de getuige [naam] slechts heeft aangegeven dat het de verdachte zou kunnen zijn -met nadruk op zou kunnen- en er verder geen direct bewijs voorhanden is, is de rechtbank echter niet tot de overtuiging gekomen dat deze aanranding door deze verdachte is gepleegd. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en onder 3 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1 subsidiair. hij op 31 januari 2008 in de gemeente Zwolle door geweld of andere feitelijkheden [naam] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het vastpakken van de borst(en) en het kruis en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden uit: - het op een fiets achtervolgen van die [naam] en vervolgens - (gekomen nabij die [naam]) het krachtig bij de schouder vastpakken en vasthouden en (vervolgens) het tot stoppen dwingen van die [naam] en vervolgens - nadat die [naam] zich had losgerukt, het opnieuw krachtig vastpakken en vasthouden van die [naam] bij diens arm en vervolgens - het opzettelijk dreigend roepen naar die [naam] van de woorden: "He lekker wijf, ik wil je neuken, ik wil je neuken", althans woorden van gelijke aard en/of strekking. 3 subsidiair. hij op 24 januari 2008 in de gemeente Zwolle door geweld of andere feitelijkheden [naam] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het onverhoeds zoenen op het gezicht van die [naam] en vervolgens het meermalen onverhoeds krachtig - onder haar kleding - vastpakken van het kruis van die [naam] en het meermalen betasten van de vagina, althans van de schaamstreek, van die [naam] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden uit: - het achterna lopen en vervolgens aanspreken van die [naam] en vervolgens - het van achteren vastpakken en vasthouden van die [naam] en vervolgens - het meermalen onverhoeds krachtig - onder haar kleding – vastpakken en betasten van die [naam] en - het op/tegen de grond duwen en/of drukken van die [naam]. De rechtbank merkt ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde op dat, hoewel bij de videoconfrontatie de aangeefster [naam] de verdachte niet voor 100 % heeft herkend en slechts aangeeft bij de afbeelding van verdachte een verkeerd gevoel en een schrikreactie te hebben gehad, dit gegeven in combinatie met de op verdachte wijzende resultaten van het Y-chromosomaal DNA-onderzoek en de uit de aangifte van [naam] naar voren komende modus-operandi, die overeenkomt met de modus-operandi ten opzichte van aangeefster [naam] (feit 1), voldoende wettige bewijsmiddelen oplevert om daaruit de overtuiging te bekomen dat ook de aanranding van aangeefster [naam] door de verdachte is gepleegd. Van het onder 1 subsidiair en onder 3 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 1 subsidiair. Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. 3 subsidiair. Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte nog in augustus 2005 is veroordeeld wegens een zedendelict. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de verstrekkende en vaak langdurige psychische gevolgen welke feiten als de door verdachte gepleegde voor de slachtoffers hebben en met de maatschappelijke onrust die dergelijke feiten in het algemeen plegen te veroorzaken. De rechtbank komt niet toe aan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging als door de officier van justitie gevorderd. Omdat de verdachte consequent weigerachtig is gebleven om aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum mee te werken heeft het NIFP in haar rapport van 15 oktober 2008 geen uitspraak kunnen doen over het totale persoonlijkheidsprofiel van de verdachte noch over diens toerekeningsvatbaarheid en zich onthouden van advies. De officier van justitie heeft haar vordering tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging daarom gebaseerd op de inhoud van het door de psychiater I. Hazemeijer op 9 april 2008 omtrent de verdachte uitgebrachte rapport. De rechtbank constateert echter dat voorzover in dit rapport conclusies worden getrokken over de persoonlijkheidsproblematiek, de toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak van een terbeschikkingstelling van de verdachte, deze conclusies, als gevolg van het gebrek aan medewerking van de verdachte aan dit psychiatrisch onderzoek, in hoofdzaak zijn gebaseerd op eerdere rapportage uit 2005, welke rapportage geen deel uitmaakt van het strafdossier in de onderhavige zaak. De rechtbank kan om die reden met het oog op de regels van een goede procesorde geen acht slaan op het door de psychiater Hazemeijer uitgebrachte rapport. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 oktober 2008. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de door de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 10 april 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. BESLISSING Ten aanzien van de tenlastelegging Het onder 1 primair, onder 2 primair en subsidiair en onder 3 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 subsidiair en onder 3 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 subsidiair en onder 3 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging De rechtbank wijst de vordering toe. De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.400005-07 bij vonnis d.d. 10 april 2007 van de politierechter in deze rechtbank voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten gevangenisstraf voor de duur van 53 dagen. Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van A. Samson als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2008.