Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1251

Datum uitspraak2008-11-20
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers268 HLAR 40/08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Werkgever heeft vergunning tot tijdelijk verblijf aangevraagd voor vreemdeling. Het Gerecht heeft het door de werkgever ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens termijn overschrijding. Het Hof verwijst niet terug maar doet de zaak zelf af. De zaak wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat de werkgever niet namens de vreemdeling doch uit eigen hoofde in bezwaar is gegaan. Hij is echter geen belanghebbende als bedoeld in art. 9 eerste lid LAR.


Uitspraak

268 HLAR 40/08 Datum uitspraak: 20 november 2008 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Uitspraak op het hoger beroep van: [de werkgever], wonend in Aruba, appellant, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 23 april 2008 in zaak nr. 3862 van 2007 in het geding tussen: appellant en de minister van Vreemdelingenzaken. 1. Procesverloop Bij beschikking van 15 maart 2007 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een aanvraag van appellant (hierna: de werkgever) om [de vreemdeling] een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen. De minister heeft het daartegen door de werkgever gemaakte bezwaar vervolgens ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 23 april 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het tegen de desbetreffende beschikking door de werkgever ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de werkgever bij brief, bij het Hof ingekomen op 4 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2008, waar de werkgever, vertegenwoordigd door mr. E.R. Zeppenfeldt, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.D. Wilgen, werkzaam bij de Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Voor zover de werkgever klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat de minister geen origineel van de beschikking op het bezwaarschrift aan hem heeft toegezonden of uitgereikt en die beschikking derhalve niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, wordt overwogen dat de werkgever dit niet als beroepsgrond in eerste aanleg heeft aangevoerd. Omdat het aangevoerde voorts geen punt betreft dat het Gerecht ambtshalve had behoren te onderzoeken en diens uitspraak het voorwerp van het hoger beroep is, kan dit betoog onder die omstandigheden niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. 2.2. De werkgever betoogt verder dat het Gerecht, door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat, nu de beschikking op het bezwaarschrift geen leesbare dagtekening bevat, de termijn voor het instellen van beroep eerst na ontvangst van die beschikking op 4 oktober 2007 is aangevangen. 2.2.1. Ter zitting heeft de minister gesteld dat de beschikking op bezwaar is gedagtekend en verzonden op 4 oktober 2007. Het Hof heeft geen reden om dat niet aan te nemen. De termijn voor het instellen van beroep is derhalve aangevangen op 5 oktober 2007 en geƫindigd op 15 november 2007. De werkgever heeft op 14 november 2007 het beroepschrift ingediend. Het beroep is aldus tijdig ingesteld. Het Gerecht heeft het door de werkgever ingestelde beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Anderszins bestond evenmin grond om dat te doen. Het betoog slaagt. 2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof ziet af van terugverwijzing naar het Gerecht, nu uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt dat het bij het Gerecht ingestelde beroep kennelijk gegrond is. 2.4. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 oktober 2008 in zaak nr. 269 HLAR 41/08), is bij de beschikking om een vergunning tot (tijdelijk) verblijf te verlenen of te weigeren slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken. In dit geval heeft de werkgever niet namens de vreemdeling, doch uit eigen hoofde bezwaar tegen de beschikking van 4 oktober 2007 gemaakt. Hij was echter geen belanghebbende, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Lar, bij die beschikking en de minister heeft het door hem daartegen gemaakte bezwaar dan ook ten onrechte niet deswege niet-ontvankelijk verklaard. 2.5. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door de werkgever ingestelde beroep gegrond verklaren en de beschikking waarvan beroep, vernietigen en op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien, nu de minister het bij hem door de werkgever gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. 2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. 3. Beslissing Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 23 april 2008 in zaak nr. 3862 van 2007; III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 4 oktober 2007, kenmerk LAR/2480geh, gegrond; IV. vernietigt die beschikking; V. verklaart het door de werkgever tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 15 maart 2007 gemaakte bezwaar niet ontvankelijk; VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking; VII. veroordeelt de minister van Vreemdelingenzaken tot vergoeding van de bij [de werkgever] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,00 (zegge: veertienhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Vreemdelingenzaken aan [de werkgever] te worden betaald; VIII. gelast dat het land Aruba aan de werkgever het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft. Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier. w.g. Wattel Voorzitter w.g. Martinez griffier Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008 Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de griffier, voor deze,