Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1280

Datum uitspraak2009-01-28
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/860512-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Handelen in strijd met artikel 31 van de Wet wapens en munitie door politieagent. Verdachte heeft een vuurwapen ter reparatie overgedragen aan een derde, niet-erkenninghouder. De rechtbank overweegt dat ook indien het vuurwapen ten tijde van de overdracht nog op het verlof tot voorhanden hebben van deze derde stond, verdachte het wapen gelet op lid 3 van artikel 31 van de Wet wapens en munitie niet mocht overdragen zonder dat hij een verlof tot verkrijging van die derde had ontvangen. Schuldigverklaring zonder strafoplegging.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/860512-07 Uitspraak d.d. : 28 januari 2009 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [n[verdachte] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboortedatum] adres : [adres] plaats : [plaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2009. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 mei 2005 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland een wapen van categorie III, te weten een kogelgeweer (merk Olympic Arms, nr KX6715) heeft overgedragen aan [medeverdachte] De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. (Artikel 31 Wet wapens en munitie). Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard wegens een onaanvaardbare overschrijding van de redelijke termijn voor vervolging. Verdachte is op 8 november 2005 voor de eerste en laatste keer gehoord. Op de datum van de zitting van 14 januari 2009 zijn drie jaar en twee maanden verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar betekent. Er is geen grond voor deze overschrijding nu de zaak van verdachte eenvoudig is en er geen uitgebreid onderzoek is gedaan. De lengte van de termijn is voorts niet aan verdachte te wijten. Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard aangezien er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden zoals in jurisprudentie van de Hoge Raad wordt bedoeld. De zaak van verdachte had immers afgesplitst kunnen worden van het dossier en lang geleden door de politierechter behandeld kunnen worden. Bovendien leeft verdachte al ruim drie jaar in onzekerheid, nu hem ook nog steeds een disciplinaire maatregel opgelegd kan worden, aldus de raadsman. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het weliswaar langer heeft geduurd dan wenselijk voor de zaak ter zitting wordt behandeld, maar dat dit niet tot gevolg dient te hebben dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het heeft een tijd geduurd voor het dossier bij het openbaar ministerie aan kwam en daarna zijn nog een aantal aanvullende processen-verbaal noodzakelijk geweest. De zaak was begin 2007 klaar en zou in oktober 2007 op zitting hebben gestaan, hetgeen echter niet is gelukt vanwege de zittingscapaciteit van de rechtbank. Verdachte is in juni 2007 een transactie aangeboden van € 300,00, welk aanbod hij niet heeft aanvaard. Vervolgens is de zaak wederom op zitting gepland, aldus de officier van justitie. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte is op 8 november 2005 voor de eerste (en laatste) keer door de politie gehoord, welke datum als aanvang van de redelijke termijn dient te worden aangemerkt. Ten tijde van de behandeling ter zitting op 14 januari 2009 zijn ruim drie jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar betreft. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn lang maar niet buitensporig lang is en bovendien heeft het openbaar ministerie gelet op de toelichting van de officier van justitie ter zitting in die tijd niet stilgezeten. Weliswaar heeft het langer geduurd dan wenselijk alvorens de zaak op zitting is behandeld, maar blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan een overschrijding van de redelijke termijn enkel in zeer uitzonderlijke omstandigheden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat van dergelijke bijzondere omstandigheden in deze sprake is. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 januari 2009 gevorderd dat het ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat wettig en overtuigend is te bewijzen dat verdachte het wapen aan een niet-erkenninghouder (te weten [medeverdachte]) heeft overgedragen, hetgeen in strijd is met artikel 31 van de Wet wapens en munitie. De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe het navolgende aangevoerd. Verdachte heeft het wapen van [medeverdachte] gekocht en vervolgens is het wapen volgens de regelen der kunst van de wapenwetgeving op het verlof van verdachte bijgeschreven. Nadat verdachte op 15 maart 2005 voor de derde maal geschoten had met het wapen en het wederom haperde, heeft [medeverdachte] het wapen nagekeken en uiteindelijk mee naar huis genomen om het daar te repareren. Verdachte heeft op de avond van de afgifte van het wapen aan [medeverdachte] gecontroleerd of het wapen nog op het verlof van [medeverdachte] vermeld stond. Vervolgens heeft verdachte het wapen op 18 maart 2005 weer bij [medeverdachte] opgehaald. Toen verdachte het wapen aan [medeverdachte] overdroeg, stond het wapen nog op het verlof van [medeverdachte]. [medeverdachte] mocht het wapen derhalve voorhanden hebben. Dat een wapen op meerdere verloven mag staan blijkt volgens de raadsman uit de nota Stelsel wapenwetgeving van [deskundige] (pagina 2316 van het dossier). Uit onderzoek en navraag door verdachte is gebleken dat het wapen nog tot 25 maart 2005 op het verlof van [medeverdachte] vermeld heeft gestaan. Het openbaar ministerie heeft daar -ondanks dat verdachte daar tot tweemaal toe om heeft verzocht- geen nader onderzoek naar gedaan. Nu het wapen zowel op het verlof van verdachte als op het verlof van [medeverdachte] vermeld stond, heeft de overdracht niet in strijd met de Wet wapens en munitie plaatsgevonden en is het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, aldus de raadsman. Naar aanleiding van het verweer van de raadsman heeft de officier van justitie aangevoerd dat indien de stelling van verdachte klopt dat het wapen ten tijde van de overdracht ook op het verlof stond van [medeverdachte], verdachte nog altijd heeft gehandeld in strijd met het derde lid van artikel 31 van de Wet wapens en munitie. 7.2 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van: 1.het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de Politie Limburg-Noord, regionale recherche, ‘65-vuur’, d.d. 15 mei 2006, met bijlagen (tevens een doorlopend genummerde ‘print van scan 31-05-2006 van origineel’, pagina 1 t/m 2318); of 2. het in de wettelijke vorm door de verbalisant [naam verbalisant] van de Politie Regio Limburg-Noord, regionale recherche, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 27-019979, gedateerd 20 november 2007, en de daarbij behorende bijlagen, pagina 1 t/m 17. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij van[medeverdachte]deverdachte ] een AR15 heeft gekocht. Het wapen is van [medeverdachte] verlof afgeschreven (in februari/maart) en op zijn verlof bijgeschreven. Het geweer bleek storingen te hebben en [medeverdachte] bood aan met hem naar huis te gaan en daar het geweer te bekijken. In zijn huis hebben ze hun geweren vergeleken. [medeverdachte] bood aan het wapen mee te nemen zodat hij dit thuis zou kunnen bekijken. [medeverdachte] heeft het wapen één tot twee dagen in huis gehad en dit kennelijk gerepareerd. Verdachte is niet bij die reparatie aanwezig geweest. Later is hij zijn geweer gaan ophalen. Tijdens het verhoor bij de politie realiseerde hij zich dat hij dit eigenlijk niet had mogen doen omdat hij zijn wapen niet aan een niet-erkenninghouder ter reparatie mag aanbieden. [medeverdachte ] heeft op 25 oktober 2005 verklaard dat verdachte ongeveer een jaar geleden bij hem een AR heeft gekocht. Het wapen is van zijn verlof gehaald en op het verlof van verdachte bijgeschreven. Na anderhalf tot twee weken belde verdachte hem op omdat het mechanisme binnenin vast zat. Verdachte is naar hem gekomen en hij heeft daarin gekeken. Toen bleek dat de hele bovenkant (upper) kapot was en ook enkele onderdelen, heeft hij terplaatse de loop van de upper geschroefd. Hij heeft een upper uit zijn voorraad gepakt en deze op het wapen gezet. Dit was een soort van garantie. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat hij met [verdachte] is meegegaan. Hij heeft bij hem thuis de AR uit elkaar gehaald. Het kan zijn dat hij het wapen van [verdachte] heeft meegenomen naar huis. Of [verdachte] toen is meegegaan, weet hij niet meer. Blijkens het verlof tot voorhanden hebben van (vuur)wapens en/of munitie van verdachte en de daarbij behorende (en in het dossier aan dat verlof gevoegde) bijlagen heeft verdachte op 1 maart 2005 een aanvraag ingediend voor een verlof tot voorhanden hebben van een (vuur)wapen van categorie III, te weten een enkelloops kogelgeweer, merk Olympic Arms, type Car 97, kaliber .223, nummer KX 6715. Dit betreft het in de tenlastelegging vermelde wapen. Dit wapen is vervolgens op het verlof tot voorhanden hebben van verdachte bijgeschreven. Dat het voormelde wapen daadwerkelijk afkomstig is van [medeverdachte] en eerder op diens verlof stond, blijkt uit het Verlof tot voorhanden hebben van (vuur)wapens en/of munitie van [medeverdachte] en de daarbij behorende bijlagen van 19 januari 2005. Op het verlof van [medeverdachte] d.d. 29 september 2005 staat het betreffende wapen niet langer vermeld . Ter terechtzitting d.d. 14 januari 2009 heeft verdachte verklaard dat hij voor de overdracht van het wapen aan [medeverdachte] aan hem heeft gevraagd of het wapen nog op diens verlof stond. Naar zijn zeggen heeft [medeverdachte] hem zijn verlof getoond en stond het wapen er nog op. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vermeld: “het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III over te dragen”. Lid 3 bepaalt voorts dat het “onverminderd het bepaalde in het eerste lid verboden is een wapen van categorie III over te dragen zonder inontvangstneming van het in artikel 32 bedoelde verlof tot verkrijging”. Blijkens artikel 32, eerste lid, van de Wet wapens en munitie wordt “verlof tot verkrijging van wapens van categorie III verleend aan personen die een verlof tot voorhanden hebben als bedoeld in artikel 28 bezitten, (…), door de korpschef van hun woon- of verblijfplaats”. Ten tijde van het tenlastegelegde feit was de Circulaire wapens en munitie 1997 van kracht. Blijkens deze circulaire onder deel B, 5.2, dient iemand met een verlof tot het voorhanden hebben tevens een verlof tot verkrijging te hebben. De persoon die het wapen overdraagt, dient een verlof tot verkrijging in ontvangst te nemen. Hij mag het wapen pas overdragen na controle van de identiteit van de verkrijger en dient op het verlof tot verkrijging het soort en nummer van het identiteitsbewijs alsmede de datum van afgifte daarvan en de afgevende instantie te noteren. Eerst na deze handelingen en controles te hebben uitgevoerd, mag hij het wapen overdragen. Vervolgens moet hij het ingenomen verlof tot verkrijging toezenden aan de korpschef in de gemeente waar het wapen tot het moment van de overdracht stond geregistreerd. Op grond van de hiervoor weergegeven wet- en regelgeving overweegt de rechtbank dat zelfs indien de verklaring van verdachte klopt dat het wapen ten tijde van de overdracht ook op het verlof tot voorhanden hebben van [medeverdachte] stond, verdachte het wapen niet aan [medeverdachte] mocht overdragen zonder dat hij een verlof tot verkrijging van [medeverdachte] had ontvangen. Gesteld noch gebleken is, dat dit is gebeurd. Het feit dat [medeverdachte] wellicht het wapen nog op zijn verlof had staan, doet derhalve niet af aan het feit dat verdachte in strijd met artikel 31, eerste lid, juncto derde lid, van de Wet wapens en munitie heeft gehandeld. De rechtbank overweegt ten slotte met betrekking tot de tenlastegelegde periode dat de door verdachte ter zitting (met stukken) onderbouwde stelling dat het feit heeft plaatsgevonden in de periode van 15 tot en met 18 maart 2005, wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] dat het feit anderhalf tot twee weken na de verkoop van het wapen plaatsvond. De rechtbank zal derhalve als pleegdatum wettig en overtuigend bewezen achten de periode van 15 maart 2005 t/m 18 maart 2005. 7.3 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 15 maart 2005 tot en met 18 maart 2005 in de gemeente Venlo een wapen van categorie III, te weten een kogelgeweer (merk Olympic Arms, nr. KX6715) heeft overgedragen aan [medeverdachte] Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf: handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, van de Wet wapens en munitie. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 14 januari 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft aangevoerd dat gelet op de schending van de redelijke termijn, de lange duur van onzekerheid voor verdachte en het feit dat verdachte in zijn functie van politieagent het taakaccenthouderschap Wet wapens en munitie is ontnomen, een schuldigverklaring zonder oplegging van straf passend is, althans een geheel voorwaardelijke straf. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Blijkens de stukken in het dossier heeft verdachte een wapen gekocht van [medeverdachte] volgens de regels van de Wet wapens en munitie en de Circulaire wet wapens en munitie 1997. Na deze aankoop bleek al snel dat het wapen haperde. [medeverdachte] heeft aangeboden om het wapen uit garantie te repareren en heeft het wapen daartoe mee naar huis genomen. Voorts heeft [medeverdachte] het wapen één of twee dagen bij zich gehouden en na de reparatie heeft hij het wapen teruggegeven aan verdachte. Aangezien verdachte het wapen (ter reparatie) heeft gegeven aan [medeverdachte], zijnde een niet-erkenninghouder, zonder dat [medeverdachte] een verlof tot verkrijging had dat aan verdachte moest worden overgelegd, heeft verdachte gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle omstandigheden van het geval de ernst van deze schending dermate klein is, dat van een inbreuk op de rechtsorde nauwelijks sprake is. Reeds op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat een strafrechtelijke sanctie in deze zaak niet bijdraagt aan enig in het kader van de rechtshandhaving te beschermen belang. Daarbij komt dat alleen al het aanmerken als verdachte in deze zaak, voor verdachte de nodige nadelige consequenties heeft gehad. Verdachte is werkzaam als politieagent en binnen het korps was bekend dat hij als verdachte stond gesignaleerd. Op een gegeven moment is hem voorts, vanwege deze lopende zaak, het taakaccenthouderschap Wet wapens en munitie ontnomen. Daarnaast heeft verdachte vanwege de reeds onder 5 van dit vonnis besproken overschrijding van de redelijke termijn ook nog eens meer dan 3 jaar op zijn berechting moeten wachten. Gedurende deze termijn is de smet van het als verdachte gesignaleerd staan op verdachte blijven kleven en heeft verdachte in onzekerheid geleefd of deze zaak tot een strafrechtelijke veroordeling zou leiden en of deze zaak nog verdergaande negatieve consequenties voor zijn carrière zou hebben. De rechtbank zal verdachte dan ook geen straf of maatregel opleggen. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 9a, 91, Wet wapens en munitie art. 31, 55. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. Vonnis gewezen door mrs M.J.A.G. van Baal, J.H.M. Delnooz-Engels en M.J.H. van den Hombergh, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.E.A. van Eijk-Bronkhorst als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd op 28 januari 2009.