Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1292

Datum uitspraak2009-01-22
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/700958-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank stelt vast dat de tekst van artikel 246 lid 1 Sv geen ruimte biedt voor een andere conclusie dan dat de strafzaak door de kennisgeving van niet verdere vervolging eindigt en dat de verdachte alleen in geval van nieuwe bezwaren opnieuw in rechte kan worden betrokken, waarvan, naar in confesso is, in deze zaak geen sprake is. Het feit dat de verdachte op geen enkele wijze op de hoogte is geweest van het bestaan van de vervolging, wat daar overigens ook van zij, kan daaraan niet in de weg staan. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er thans geen sprake is van een zaak tegen de verdachte, zodat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering om de gevangenhouding te verlengen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige raadkamer Parketnummer: 15/700958-08 Uitspraakdatum: 22 januari 2009 Beschikking De rechtbank Haarlem; gezien de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement van 22 januari 2009, strekkende tot verlenging van de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding van: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te Onbekend, zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans verblijvende te PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein; gelet op het tegen de verdachte verleende bevel tot gevangenhouding van 30 december 2008, welk bevel van kracht is tot 31 januari 2009; gehoord de officier van justitie; gehoord de verdachte; overweegt: De officier van justitie vordert een verlenging van de gevangenhouding voor de duur van dertig dagen. Zij heeft te kennen geven dat haar op 19 januari 2009 is gebleken dat er in de zaak van de verdachte op 5 juli 2000 een mededeling is uitgegaan aan verdachte, inhoudende dat het openbaar ministerie hem niet verder zou vervolgen op grond van het feit dat er onvoldoende aanwijzing van schuld tegen hem bestond. Deze kennisgeving van niet verdere vervolging is uitgegaan op naam van [naam], onder parketnummer 15/035053-95 en is, omdat van verdachte geen adres bekend was, ter griffie betekend, eveneens op 5 juli 2000. De officier van justitie is van mening dat [naam] dezelfde persoon is als de verdachte. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar een correct betekende kennisgeving van niet verdere vervolging is uitgegaan in de zaak van de verdachte, maar dat zij niettemin haar recht op vervolging niet heeft verspeeld. Zij heeft erop gewezen dat de verdachte nimmer gehoord is op de beschuldiging en ook overigens onbekend is gebleven met het bestaan van het gerechtelijk vooronderzoek en de daarop volgende kennisgeving van niet verdere vervolging. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat de kennisgeving niet verdere vervolging berust op een kennelijke misslag, aangezien het dossier voldoende verdenkingen tegen de verdachte oplevert om hem verder te vervolgen. De raadvrouw heeft hier tegenover gesteld dat de aan de griffie van de rechtbank betekende kennisgeving niet verdere vervolging leidt tot beëindiging van de strafzaak en dat alleen in geval van nieuwe bezwaren een mogelijkheid bestaat om de vervolging te hervatten, welke nieuwe bezwaren zich ook volgens de officier van justitie thans niet voordoen. De rechtbank stelt vast dat de tekst van artikel 246 lid 1 Sv geen ruimte biedt voor een andere conclusie dan dat de strafzaak door de kennisgeving van niet verdere vervolging eindigt en dat de verdachte alleen in geval van nieuwe bezwaren opnieuw in rechte kan worden betrokken, waarvan, naar in confesso is, in deze zaak geen sprake is. Het feit dat de verdachte op geen enkele wijze op de hoogte is geweest van het bestaan van de vervolging, wat daar overigens ook van zij, kan daaraan niet in de weg staan. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er thans geen sprake is van een zaak tegen de verdachte, zodat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering om de gevangenhouding te verlengen. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank bovendien tot de slotsom dat de voorlopige hechtenis van de verdachte niet kan voortduren. Zij beveelt derhalve de onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte. Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot verlenging van de gevangenhouding. Beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte. Aldus gedaan op 22 januari 2009 door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter, mrs. M.Th. Goossens en J. Snitker, rechters, in tegenwoordigheid van R. Boekel, griffier.