Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1319

Datum uitspraak2008-09-02
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.001.211
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij de verzameling van voldoende feitelijke gegevens om zich van deze bewijslast te kunnen kwijten, is [appellant] echter in zekere mate afhankelijk van informatievoorziening door BASF, zoals het hof ook in zijn tussenarrest heeft overwogen. In haar bij rechtsoverweging 1.2 vermelde, op verzoek van het hof genomen akte heeft BASF verklaard geen beschikking te hebben over andere stukken, die informatie over de werkomstandigheden in de periode van 1981 tot 1991 bevatten, dan de overgelegde. [appellant] heeft deze stelling echter gemotiveerd betwist. Hij heeft gewezen op de niet overgelegde bijlagen bij het rapport van de Arbodienst van 1995 en op de onder rechtsoverweging 2.4 genoemde vertrouwelijke rapportage uit 1981.


Uitspraak

2 september 2008 vijfde civiele kamer zaaknummer 104.001.211 rolnummer (oud) 2005/750 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], appellant, advocaat : mr. P.A.C. de Vries, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid XSYS Print Solutions Netherlands B.V., (tot 11 augustus 2005 BASF Drukinkt B.V. genaamd), gevestigd te Doetinchem, geïntimeerde, advocaat: mr. F.J. Boom. 1 Het verdere verloop van het geding 1.1. Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 22 januari 2008. In dat tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol van 26 februari 2008 verwezen om BASF in de gelegenheid te stellen om op twee punten nadere informatie te verschaffen, waarop [appellant] desgewenst bij akte kon reageren. Het eerste punt betreft de relevantie van het door BASF in het geding gebrachte rapport van de Arbodienst uit 1995 en de beantwoording van de vraag of de werkomstandigheden en de stoffen die begin 1995 ten tijde van het onderzoek door de Arbodienst werden gebruikt, al dan niet wezenlijk verschilden van de werkomstandigheden en de stoffen waarmee in de periode van 1981 tot 1991, toen [appellant] bij BASF werkzaam was, werd gewerkt. Ten tweede heeft het hof BASF gevraagd zich nader uit te laten over haar stelling dat de inkten waarmee [appellant] werkte, geen oplosmiddelen bevatten. 1.2 Naar aanleiding van dit tussenarrest heeft BASF, onder overlegging van een aantal producties, akte verzocht van enkele op schrift gestelde mededelingen. 1.3 Daarop heeft [appellant] antwoordakte verzocht. 1.4 Ten slotte hebben partijen wederom de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. 2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep 2.1 Het hof volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in voornoemd tussenarrest. 2.2 BASF heeft bij haar in rechtsoverweging 1.2 vermelde akte een omschrijving gegeven van de werkomstandigheden van [appellant] in de periode van 1981 tot 1991 alsook een rapport van 22 februari 1999 van Andriesen & Geurts overgelegd. De in dit rapport getrokken conclusies luiden als volgt: “In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat de visie van de arbeidsinspectie en de visie van de bedrijfsgeneeskundige dienst als juist moet worden gezien en dat de weergave van de blootstelling in de documenten van de arbeidsinspectie en de bedrijfsgezondheidsdienst geldt voor de hele periode dat wederpartij bij verzekerde heeft gewerkt.” Op basis van dit rapport van 22 februari 1999, de bij conclusie van dupliek als productie 3, 4 en 5 overgelegde stukken en de opgetekende verklaringen van de heren [A.] en [B.] concludeert BASF dat het voor haar gunstige rapport van de Arbodienst uit 1995 voor het onderhavige geschil zeker relevant is. Uit deze overgelegde stukken blijkt immers, zo stelt BASF, dat de werkomstandigheden waaronder en de stoffen waarmee in de periode van 1981 tot 1991 werd gewerkt, niet wezenlijk verschilden van de werkomstandigheden en de stoffen die begin 1995 ten tijde van het onderzoek door de Arbodienst werden gebruikt. De geringe veranderingen in de werkomstandigheden die er wel waren, hebben aantoonbaar geen invloed gehad op de eventuele blootstelling aan oplosmiddelen, aldus BASF. 2.3 Wat betreft de recepturen van de inkten waarmee [appellant] werkte, verklaart BASF in haar bij rechtsoverweging 1.2 vermelde akte dat deze bij de sluiting van de vestiging in Doetinchem per 30 juni 2006 per abuis vernietigd zijn. Wel wijst BASF op bijlage 2 bij het rapport van Arboschade van 7 juli 2005, welke bijlage als productie 1 bij de memorie van grieven is overgelegd. Daarin is een beschrijving te lezen van de producten, het productieproces en de te gebruiken grondstoffen. Tevens heeft BASF een schriftelijke verklaring van de heer [C.] overgelegd inhoudende dat de inkten die in de periode van 1981 tot 1991 werden geproduceerd, geen oplosmiddelen bevatten. [C.] heeft van 1980 tot 2006 op het laboratorium van (de rechtsvoorganger van) BASF gewerkt. 2.4 In zijn antwoordakte heeft [appellant] de weergave van BASF betwist. Hij stelt dat de metingen in 1995 niet representatief zijn voor de blootstelling bij BASF en evenmin relevant zijn voor de beoordeling van zijn blootstelling. Hij werkte naar eigen zeggen met oplosmiddelen die veel vluchtiger en meer toxisch van samenstelling waren dan de oplosmiddelen die werden gebruikt tijdens de meting. Voorts voert [appellant] aan dat het feit dat de inkten van BASF oplosmiddelvrij waren, nog niet impliceert dat ook de gebruikte grondstoffen oplosmiddelvrij waren. [appellant] concludeert dat de onderzoeken en de door BASF aangeleverde bescheiden onvolledig zijn. Daarbij is hij ook van mening dat BASF het vertrouwelijke deel van het dossier dat bij de aanvraag van een Hinderwetvergunning van 27 januari 1981 is overgelegd aan Burgemeesters en Wethouders van de gemeente Doetinchem, dient op te vragen. De door BASF aangeleverde bescheiden en rapporten bieden [appellant] naar zijn zeggen onvoldoende aanknopingspunten om aan een eventuele bewijsopdracht inhoudende dat hij is blootgesteld aan gevaarlijke stoffen te voldoen. 2.5 Zoals het hof in voornoemd tussenarrest heeft vooropgesteld is het op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aan [appellant] om te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daartoe is nodig dat hij stelt en zonodig bewijst dat hij gedurende zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en dat hij aan gezondheidsklachten lijdt welke door die blootstelling veroorzaakt kunnen zijn. [appellant] heeft zowel het een als het ander gesteld. Op haar beurt heeft BASF deze stellingen gemotiveerd bestwist, welke betwisting door de bij rechtsoverweging 1.2 vermelde akte overgelegde producties wordt ondersteund. Nu [appellant] uitdrukkelijk bewijs heeft aangeboden van zijn stellingen dat hij toen hij voor BASF werkte, in zodanige mate blootgesteld is geweest aan gevaarlijke stoffen dat zijn huidige gezondheidsklachten daardoor (kunnen) zijn veroorzaakt, zal hij in beginsel tot bewijslevering moeten worden toegelaten. 2.6 Bij de verzameling van voldoende feitelijke gegevens om zich van deze bewijslast te kunnen kwijten, is [appellant] echter in zekere mate afhankelijk van informatievoorziening door BASF, zoals het hof ook in zijn tussenarrest heeft overwogen. In haar bij rechtsoverweging 1.2 vermelde, op verzoek van het hof genomen akte heeft BASF verklaard geen beschikking te hebben over andere stukken, die informatie over de werkomstandigheden in de periode van 1981 tot 1991 bevatten, dan de overgelegde. [appellant] heeft deze stelling echter gemotiveerd betwist. Hij heeft gewezen op de niet overgelegde bijlagen bij het rapport van de Arbodienst van 1995 en op de onder rechtsoverweging 2.4 genoemde vertrouwelijke rapportage uit 1981. 2.7 Het hof acht het daarom zinvol om voorafgaand aan de bewijslevering door [appellant] van de wijze waarop en de mate waarin hij gedurende zijn werkzaamheden bij BASF is blootgesteld aan schadelijke stoffen, de zaak naar de rol te verwijzen en BASF in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten met betrekking tot de in rechtsoverweging 2.6 genoemde, niet overgelegde stukken. 2.8 Het hof zal verdere iedere beslissing aanhouden. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep, alvorens verder te beslissen: verwijst de zaak naar de rol van 23 september 2008 om BASF in de gelegenheid te stellen bij akte zich uit te laten over de in rechtsoverweging 2.6 genoemde, niet overgelegde stukken. Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, A.M. Kat en A.L.M. Keirse en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2008.