Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1393

Datum uitspraak2008-12-23
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00230
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende, woonachtig op Aruba, heeft in box 1 geen recht op hypotheekrente-aftrek van zijn in Nederland, gelegen tweede woning. Geen strijd aanwezig met art. 23 BRK of 24 BRK.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector belasting Nummer BK-07/00230 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 23 december 2008 op het hoger beroep van X te Z, Aruba, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 maart 2007, AWB 06/908 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag. Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg 1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P, voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.361. 1.2. De tegen de aanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen. 1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Geding in hoger beroep 2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspec-teur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend en daarbij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep beantwoord. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechts-hof van 2 december 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding in hoger beroep en het ter zitting verhandelde gaat het Hof uit van de door de rechtbank in onderdeel 2.1 tot en met 2.4 van haar uitspraak ver-melde feiten. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van de door hem betaalde hypotheekrente voor zijn in Nederland gelegen tweede woning, welke vraag be-langhebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. 4.2. Voor een uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Conclusies van partijen 5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot € 21.391 en vaststelling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op een bedrag van € 1.490. 5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en voor het geval het hoger beroep gegrond wordt bevonden tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.391 en vaststelling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op een bedrag van € 1.470. Overwegingen omtrent het geschil 6.1. Ingevolge artikel 23 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) wor-den schulden van een inwoner van een van de landen, welke verzekerd zijn door hypotheek op onroerende goederen gelegen of gevestigd binnen een van de andere landen, alsmede rente van zodanige schulden in dat andere land in aanmerking genomen als negatieve be-standdelen van het vermogen, onderscheidenlijk het inkomen. 6.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 november 2008, nr. 43.623, LJN: BG4825, rechtsoverweging 3.3, het volgende overwogen: ”Artikel 23 van de BRK brengt voor de onderhavige situatie mee dat ter vermijding van dubbele belasting de hypothecair verzekerde schuld van belanghebbende, onderscheidenlijk de rente van die schuld, in Nederland in aanmerking wordt genomen als negatief bestanddeel van het vermogen, onderscheidenlijk inkomen. Sedert de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 wordt de inkomstenbelasting over het door de buitenlandse belastingplichtige in een kalenderjaar genoten belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland geheven op grond van het bepaalde in Hoofdstuk 7 van die wet. Daarbij wordt (artikel 7.7) het voordeel uit sparen en beleggen in Nederland gesteld op 4% (forfaitair rendement) van het gemiddelde van de rendementsgrondslag in Nederland aan het begin van het kalenderjaar (begindatum) en de rendementsgrondslag in Nederland van het einde van het kalenderjaar (einddatum). In het onderhavige geval is, bij de berekening van de gemiddelde rendementsgrondslag, de hypothecair verzekerde schuld van belanghebbende in aanmerking genomen, in het forfaitai-re rendement moet de betaalde rente van die schuld worden geacht te zijn verdisconteerd. Het op deze forfaitaire wijze enerzijds in de heffing betrekken van de inkomsten (in het on-derhavige geval die uit in Nederland gelegen onroerende zaken) en anderzijds rekening hou-den met hypothecair verzekerde schulden en daarover betaalde rente, is niet in strijd met het bepaalde in artikel 4 of artikel 23 van de BRK. Die artikelen verbieden niet nationale bepa-lingen waarbij de wetgever zich bedient van forfaits en ficties als de onderhavige.” 6.3. Belanghebbende heeft ter zitting betoogd dat dit oordeel van de Hoge Raad in zijn geval niet geldt aangezien, in tegenstelling tot het geval waarop het arrest ziet, na toepassing van de door belanghebbende voorgestane aftrek, een positief inkomen uit werk en woning res-teert. Naar ’s Hofs oordeel blijkt uit het arrest evenwel niet dat de Hoge Raad aan zijn oor-deel ten grondslag heeft gelegd dat in het betreffende jaar sprake is van een negatief inko-men. De Hoge Raad heeft immers in zijn algemeenheid geoordeeld dat artikel 23 van de BRK meebrengt dat een schuld als de onderwerpelijke, onderscheidenlijk de rente daarop, in Nederland als negatief bestanddeel van het inkomen onderscheidenlijk het vermogen in aanmerking wordt genomen. Dit is in de onderhavige situatie het geval. Het is daarbij niet van belang of, nadat de schuld en de rente als negatieve bestanddelen in aanmerking zijn genomen, per saldo een positief dan wel een negatief inkomen uit werk en woning of uit sparen en beleggen resteert. Derhalve doet zich in het onderhavige geval geen strijd voor met het bepaalde in de artikelen 23 of 24 van de BRK. 6.4. De omstandigheid dat de Inspecteur per abuis de aangifte slechts heeft gecorrigeerd op het onderdeel van de aftrek van het inkomen uit werk en woning, en - ten voordele van be-langhebbende - niets tot het inkomen uit sparen en beleggen heeft gerekend, leidt niet tot een ander oordeel. Ook hier geldt dat ingevolge artikel 23 van de BRK de schuld onderscheiden-lijk de rente volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 geacht wordt in aanmerking te zijn genomen als negatief bestanddeel van het vermogen, onderscheidenlijk het inkomen. De aanslag is derhalve eerder te laag dan te hoog vastgesteld. 6.5. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. Nu niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder de Inspecteur incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, be-hoeft dat beroep geen bespreking. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslissing Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, P.J.J. Vonk en J.J.J. Engel, in te-genwoordigheid van mr. Y. Postema- van der Koogh als griffier. De beslissing is op 23 de-cember 2008 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden ver-zocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.