Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1397

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-01-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers07/00107
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomstenbelasting. Voor toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling doet handelwijze van debiteur niet ter zake.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM Sector belasting nummer 07/00107 uitspraakdatum: 21 januari 2009 Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 14 februari 2007, nummer AWB 06/1302, in het geding tussen de Inspecteur en X te Z (hierna: belanghebbende) betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 148.064 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.283. 1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 142.415 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.283. 1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.283. 1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. 1.5. Het eerste onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 16 mei 2008 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: de Inspecteur, alsmede belanghebbende en diens gemachtigde. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is op 22 mei 2008 aan partijen verzonden. 1.6. In het kader van het hervatte vooronderzoek hebben partijen vervolgens nadere stukken ingediend bij het Hof. Hiervan zijn over en weer afschriften aan de wederpartij verstrekt. 1.7. Het tweede onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 18 december 2008. De hiervóór in onderdeel 1.5 genoemde personen zijn aldaar verschenen. De samenstelling van de belastingkamer die de onderhavige zaak in behandeling heeft, is gewijzigd ten opzichte van de eerste zitting. Partijen hebben – desgevraagd – verklaard hiertegen geen bezwaar te hebben. 1.8. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota dient als hier herhaald en ingelast te worden aangemerkt. 1.9. Van het verhandelde ter zitting van 18 december 2008 is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht. 2. Feiten 2.1. In hoger beroep kan – gelet op de standpunten van partijen – worden uitgegaan van de feiten zoals vastgesteld door de Rechtbank. De feiten zijn door haar als volgt vastgesteld (opmerking: eiser is belanghebbende en verweerder is de Inspecteur). “2.1 Eiser is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw X-Y (hierna: de echtgenote). 2.2 Eiser heeft op 5 januari 1998 een overeenkomst gesloten met A NV te België (hierna: de NV). De overeenkomst behelst dat eiser als zelfstandig agent onder de naam B in opdracht van de NV gefabriceerde producten met de naam C gaat verkopen en leveren aan retailorganisaties in Nederland, België en Duitsland. De overeenkomst met de NV wordt aangegaan voor een periode van drie jaren, waarna een voortzetting voor onbepaalde tijd plaatsvindt zolang de omzet gelijk of hoger is dan de omzet van het derde jaar minus 10% van de omzet. Eiser heeft recht op 50% van de brutowinst. De NV zal de agent een renteloos voorschot op de provisie geven van f 10.000 per maand gedurende het eerste volle jaar van de overeenkomst. Vanaf 31 januari 1999 zal een regeling van kracht worden in verband met de verrekening van de voorschotten. 2.3 De NV heeft van februari 1998 tot en met april 2002 aan eiser voorschotten op de provisie verstrekt van f 10.000 per maand. Na verrekening van commissiebeloningen heeft eiser van de NV een bedrag van € 199.739 aan voorschotten ontvangen. 2.4 In de periode april/mei 2002 zijn eiser en de NV in onderhandeling over de wijze waarop eiser zijn schuld aan de NV zal terugbetalen. Deze onderhandelingen leiden niet tot resultaat. 2.5 Bij brief van 7 juni 2002, aangevuld bij brief van 25 juni 2002, wordt eiser door de advocaat van de NV gesommeerd een bedrag van € 207.757,83 te betalen aan de NV. Tot dit bedrag behoren de onder 2.3 genoemde voorschotten. De hoogte van deze schuld aan de NV wordt door eiser niet betwist. Hij betaalt niet binnen de gestelde termijn. 2.6 Eiser heeft ter onttrekking aan verhaal zijn woning en auto overgedragen aan zijn echtgenote. De woning, gelegen aan de a-straat 1 te Q, is op 1 mei 2002 aan zijn echtgenote verkocht en geleverd voor een bedrag van € 324.452. De koop is door de echtgenote gefinancierd door overneming van de hypotheekschuld van € 155.646. Voor het restantbedrag heeft eiser aan zijn echtgenote een renteloze lening verstrekt. Op 28 mei 2002 heeft de echtgenote de woning voor een bedrag van € 340.335,16 verkocht aan D Vastgoed BV (hierna: D). De levering van de woning vindt plaats uiterlijk op 15 oktober 2002. De echtgenote en D zijn voorts overeengekomen dat D voortvarend opdracht geeft aan E Makelaardij om de woning zo spoedig mogelijk te verkopen. Zij komen overeen dat de echtgenote recht heeft op het verschil tussen die verkoopopbrengst minus de tussen hen overeengekomen koopprijs, met dien verstande dat daarop nog een aantal bedragen in mindering worden gebracht. De woning wordt op 25 oktober 2002 door D verkocht aan derden. Na aftrek van bepaalde bedragen ontvangt de echtgenote van eiser nog een bedrag van € 27.913,37. 2.7 Op 29 augustus 2002 worden eiser, zijn echtgenote en D door de NV gedagvaard om op 11 september 2002 bij de rechtbank te verschijnen. De NV stelt zich op het standpunt dat de verkoop van de woning en de auto als paulianeuze rechtshandelingen moeten worden aangemerkt. De NV heeft voorts conservatoir paulianabeslag doen leggen op de woning. 2.8 Op 5 september 2002 bereiken de NV en eiser overeenstemming over de afwikkeling van de schuld van eiser aan de NV. Zij komen overeen dat eiser binnen 10 dagen een bedrag ineens betaalt van € 68.139,39, waarna voor het resterende bedrag algehele en finale kwijting wordt verleend. Voorts komen zij overeen dat alle geëntameerde procedures worden ingetrokken en dat de beslagen zullen worden opgeheven. 2.9 Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek gehouden, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV over het jaar 2002 is onderzocht. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 november 2004. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de winst die is ontstaan door de kwijtschelding van de schuld door de NV aan eiser niet is vrijgesteld op grond van artikel 3.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). De winstcorrectie die hierop betrekking heeft bedraagt € 146.707. De aanslag IB/PVV over het jaar 2002 is overeenkomstig dit standpunt vastgesteld.” 2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof nog vast dat belanghebbende ook produkten (tape) heeft verkocht aan de NV. De vennootschap heeft de ter zake hiervan aan belanghebbende verschuldigde bedragen niet verrekend met de door haar aan belanghebbende verstrekte voorschotten. 2.3. Na de bereikte overeenstemming over de afwikkeling van de onderhavige schuld hebben belanghebbende en de NV geen zaken meer met elkaar gedaan. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht belanghebbendes aanspraak op toepassing van de zogenoemde kwijtscheldingswinstvrijstelling heeft geweigerd, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt. 3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar de processen-verbaal van de zitting. 3.3 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank. 3.4 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) behoren – voorzover thans van belang – niet tot de winst voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers. 4.2. De vraag of sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten in de zin van zo-even genoemde wetsbepaling, dient te worden beoordeeld vanuit het oogpunt van de crediteur. Indien deze op grond van voor hem kenbare, ten tijde van de kwijtschelding bestaande, feiten en omstandigheden zakelijk handelde door (een deel van) de vordering kwijt te schelden, is sprake van niet voor verwezenlijking vatbare rechten in de zin van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet (vgl. onder meer HR 24 december 2004, nr. 39 522, NTFR 2004/1900). 4.3. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat te dezen de hiervóór bedoelde vrijstelling van toepassing is. 4.4. In dit verband heeft belanghebbende (onder meer) aangevoerd dat hij slechts een zakelijke relatie onderhield met de NV, de NV ervan op de hoogte was dat hij bepaalde vermogensbestanddelen met het oog op het beperken van de verhaalsmogelijkheden heeft onttrokken aan zijn vermogen en de NV niettemin de in gang gezette civiele procedure niet heeft doorgezet maar uiteindelijk genoegen heeft genomen met een bedrag van € 68.139,39. Volgens belanghebbende heeft de NV zakelijk gehandeld door kennelijk haar proceskansen te wegen en te beslissen tot het treffen van een schikking, waarbij zij bereid was een deel van haar vordering prijs te gegeven. 4.5. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende en de NV afhankelijke/gelieerde partijen zijn. Zij hebben, aldus de Inspecteur, in het verleden samengewerkt en belanghebbende heeft niet alleen producten voor, maar ook producten aan de NV verkocht. In dit licht bezien ligt het, aldus nog steeds de Inspecteur, niet voor de hand dat de NV als crediteur zakelijk heeft gehandeld door haar vordering op belanghebbende gedeeltelijk prijs te geven. 4.6. Vaststaat dat belanghebbende geen aandelen, zeggenschap of een financieel belang heeft in de NV. Van een familierelatie tussen belanghebbende en de aandeelhouders van de NV is evenmin sprake. Gelet hierop moet te dezen ervan worden uitgegaan dat belanghebbende en de NV onafhankelijke partijen zijn. De omstandigheden dat belanghebbende en de NV in het verleden hebben samengewerkt en een “dubbele” handelsrelatie hebben, vormen onvoldoende grond voor een tegengestelde conclusie. 4.7. Als uitgangspunt kan - gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld - worden aangenomen dat onafhankelijke partijen zakelijk handelen. De omstandigheid dat de NV ter zake van haar vordering op belanghebbende een civiele procedure heeft geëntameerd duidt hier ook op. Dat de NV vervolgens de zaak heeft geschikt, rechtvaardigt naar het oordeel van het Hof niet de conclusie dat zij als crediteur onzakelijk heeft gehandeld. De NV, die ten tijde van het prijsgeven van een deel van de vordering ervan op de hoogte was dat belanghebbende de woning en de auto aan zijn (privé)vermogen had onttrokken en werd bijgestaan door advocaten, heeft kennelijk een inschatting van haar proceskansen alsmede een kosten-batenanalyse gemaakt en vervolgens ervoor gekozen de kwestie te schikken. Zulks kan naar het oordeel van het Hof niet als onzakelijk worden bestempeld. Hetgeen de Inspecteur in dit verband nog heeft aangevoerd, is van onvoldoende gewicht voor een tegengestelde conclusie. 4.8. Gelet op de in overweging 4.2 weergegeven rechtsregel, is te dezen sprake van niet voor verwezenlijking vatbare rechten in de zin van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet. 4.9. De vraag rijst of de handelwijze van de debiteur (belanghebbende) - het welbewust beperken van de mogelijkheden tot verhaal voor de crediteur - van invloed is op de vraag of de onderhavige vrijstelling toepassing kan vinden. Die vraag moet naar het oordeel van het Hof, gelet op het arrest HR 24 december 2004, nr. 39 522, NTFR 2004/1900, ontkennend worden beantwoord. 4.10. Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond. 5. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof ziet in dit verband, anders dan belanghebbende bepleit, geen grond om af te wijken van de in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire normen. Overeenkomstig dit Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof de voor vergoeding voor de procedure in hoger beroep in aanmerking komende kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 966 (drie punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 1). 6. Beslissing Het Gerechtshof: - bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden; - van de Staat wordt een griffierecht geheven van € 433. Aldus gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.O. Lubbers, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2009. De griffier, De voorzitter, ( V.F.R. Woeltjes) (R. den Ouden) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 21 januari 2009. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.