Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1539

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2314 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Een heroverweging in bezwaar van een besluit als hier aan de orde, verzet zich er niet tegen dat de herroeping van een primair besluit en de vervanging daarvan door een nieuw besluit ertoe leidt dat – op grond van eisen van zorgvuldigheid – de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van een later tijdstip plaatsvindt. Daarbij is van belang dat het bestreden besluit gebaseerd is op hetzelfde feitencomplex als het primaire besluit en dus blijft binnen de grondslag en reikwijdte van het – herroepen – primaire besluit. In dit geval is aan die voorwaarde voldaan.Juiste vaststelling medische beperkingen. Geen sprake van handelen in strijd met de richtlijn ‘Intensivering beoordeling arbeidsgeschiktheid WAO/WAZ/WAJONG in het kader van de herbeoordelingen aSB. Eerst in hoger beroep gemotiveerd aangegeven dat appellant met zijn beperkingen de geduide functies kan verrichten.


Uitspraak

07/2314 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2007, 06/1361 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R.M.T. van Diepen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geschil is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 december 2008, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant ontving vanaf 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. 1.2. Bij besluit van 6 juni 2005 is die uitkering met ingang van 3 augustus 2005 ingetrokken. 1.3. Het door appellant daartegen ingediende bezwaar is bij besluit van 17 maart 2006 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de WAO-uitkering is per 3 augustus 2005 ongewijzigd voortgezet. Voorts is besloten de uitkering in te trekken met ingang van 31 maart 2006. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv bevoegd was bij het bestreden besluit over te gaan tot intrekking van de uitkering per een later tijdstip. De intrekking is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als het besluit van 6 juni 2005 en blijft dus binnen de grondslag en reikwijdte daarvan. Appellant is door deze gang van zaken niet benadeeld nu hij in de bezwaarprocedure in de gelegenheid is gesteld te reageren op de intrekking per 31 maart 2006. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen. Er is voorts geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het Uwv zich, gelet op de richtlijn ‘Intensivering beoordeling arbeidsgeschiktheid WAO/WAZ/WAJONG in het kader van de herbeoordelingen aSB’, terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet een tweede keer beoordeeld hoefde te worden door een verzekeringsarts. De door de bezwaararbeidsdeskundige uiteindelijk geselecteerde functies acht de rechtbank geschikt voor appellant. 3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte door de bezwaarverzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek is verricht. Hij acht het onzorgvuldig dat geen primair besluit is genomen en wijst er op dat het feitencomplex waarop de intrekking per 31 maart 2006 heeft plaatsgevonden niet hetzelfde is als het feitencomplex dat aan het besluit van 6 juni 2005 ten grondslag heeft gelegen. Ten slotte is appellant van mening dat de richtlijn ‘Intensivering beoordeling arbeidsgeschiktheid WAO/WAZ/WAJONG in het kader van de herbeoordelingen aSB’ niet juist is toegepast. 3.2. Het Uwv heeft desgevraagd het bestreden besluit van een nadere onderbouwing voorzien door middel van een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 november 2008. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad verzet een heroverweging in bezwaar van een besluit als hier aan de orde, zich er niet tegen dat de herroeping van een primair besluit en de vervanging daarvan door een nieuw besluit ertoe leidt dat – op grond van eisen van zorgvuldigheid – de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van een later tijdstip plaatsvindt. Daarbij is van belang dat het bestreden besluit gebaseerd is op hetzelfde feitencomplex als het primaire besluit en dus blijft binnen de grondslag en reikwijdte van het – herroepen – primaire besluit. In dit geval is aan die voorwaarde voldaan. Het enkele feit dat de Functionele Mogelijkheden Lijst is gewijzigd betekent – anders dan appellant stelt – niet dat sprake is van een ander feitencomplex. 4.3. Evenals de rechtbank heeft de Raad geen redenen om te twijfelen aan de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen. De stelling van appellant dat ten onrechte geen lichamelijk onderzoek is verricht treft geen doel; appellant heeft tijdens het spreekuur geen lichamelijke klachten gemeld en uit de beschikbare medische gegevens valt niet af te leiden dat appellant lichamelijke beperkingen heeft. Bovendien heeft appellant tegen de verzekeringsarts gezegd dat hij nooit bij de huisarts komt en dat hij geen medicatie gebruikt voor lichamelijke klachten. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische informatie overgelegd die tot een andere conclusie moet leiden. 4.4. Met betrekking tot de stelling van appellant dat is gehandeld in strijd met de richtlijn ‘Intensivering beoordeling arbeidsgeschiktheid WAO/WAZ/WAJONG in het kader van de herbeoordelingen aSB’ verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 6 juni 2008 (LJN BD3777), waarin het oordeel van de rechtbank is onderschreven. 4.5. In de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 6 november 2008 is gemotiveerd aangegeven dat appellant met zijn beperkingen de geduide functies kan verrichten. De Raad acht deze motivering overtuigend. In het feit dat deze motivering eerst in hoger beroep is gegeven, ziet de Raad aanleiding de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.127,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.127,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Ch. Van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009. (get.) CH. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. CVG