Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1631

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4240 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige dient in beginsel te wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd. In dit geval ziet de Raad geen aanleiding voor afwijking van dit standpunt. Voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. Het bestreden besluit berust op een ontoereikende medische grondslag. Proceskostenveroordeling.


Uitspraak

05/4240 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 mei 2005, 04/2025 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.W. Janssens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2007. Appellant en zijn gemachtigde mr. L.A. Drenth zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. In verband daarmee heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen. Op verzoek van de Raad heeft revalidatiearts W. Hokken een onderzoek verricht. Vervolgens heeft een onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 10 december 2008. Namens appellant is verschenen mr. L.A. Drenth. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn. II. OVERWEGINGEN 1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. 2. Appellant heeft zich op 2 mei 2001 ziekgemeld vanuit een situatie dat hij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet en is op 29 september 2001 ernstig gewond geraakt als gevolg van een verkeersongeval. Aan appellant is met ingang van 30 mei 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Op 9 mei 2003 is door een verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld aan de hand waarvan, na raadpleging door een arbeidsdeskundige van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), verschillende functies zijn geduid die hebben geleid tot een theoretisch arbeidsonge-schiktheidspercentage van 8%. Bij besluit van 31 oktober 2003 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid per 30 oktober 2003 is afgenomen naar minder dan 15% en zijn WAO-uitkering per 31 december 2003 wordt ingetrokken. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 17 juni 2004 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank komt tot het oordeel dat er geen aanleiding bestaat om het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in voldoende mate met zijn beperkingen rekening is gehouden. Ten aanzien van de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in beroep alsnog is voorzien van een toelichting waaruit blijkt dat de functies en de daarin voorkomende belastbaarheid in overeenstemming zijn met de beperkingen van appellant zoals deze zijn vastgelegd in de FML van 9 mei 2003. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten en bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt. 4. Het hoger beroep is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellant handhaaft zijn standpunt dat hij per 31 december 2003 niet in staat was de geduide functies te verrichten als gevolg van zijn beperkingen en dat een nieuw medisch onderzoek noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen over zijn medische beperkingen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verschillende (medische) rapportages overgelegd. 5.1. Aan de Raad ligt de vraag voor of hij de rechtbank volgt in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad overweegt als volgt. 5.2. De Raad heeft aanleiding gezien om revalidatiearts W. Hokken te benoemen als deskundige. Deze heeft appellant op 19 september 2007 onderzocht en heeft op 24 januari 2008 verslag gedaan van zijn onderzoek. Hokken geeft in deze rapportage aan zich niet geheel te kunnen verenigen met de FML, nu de cognitieve beperkingen niet zijn meegewogen in rubriek 1, Persoonlijk functioneren, van de FML. Hij acht een aantal aanpassingen op de punten 1, 2, 3, 5, 6 en 9 noodzakelijk. Daarnaast acht hij de geduide functies alleen geschikt als de werktijden worden aangepast tot maximaal 20 uur per week. 5.3. In vaste jurisprudentie van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd. In dit geval ziet de Raad geen aanleiding voor afwijking van dit standpunt. De Raad is van oordeel dat Hokken een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat hij zijn conclusies inzichtelijk heeft gemotiveerd. Naar aanleiding van de reactie van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 29 februari 2008 heeft Hokken in zijn rapportage van 14 april 2008 zijn conclusies gemotiveerd gehandhaafd. Gelet op de door Hokken gedane bevindingen is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een ontoereikende medische grondslag berust. 5.4. Hetgeen in 5.3 door de Raad is overwogen leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal bepalen dat het Uwv een nieuw besluit neemt op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 103,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) M. van der Vos. MH