Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1632

Datum uitspraak2008-12-08
Datum gepubliceerd2009-02-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers319951 /KG ZA 08-1116
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslag. Verhouding artikel 13 Verdrag van Londen en artikel 642e lid 1 Rv. Niet gesteld of gebleken is dat aan (één van) de overige in artikel 13 van Verdrag gestelde vereisten niet is voldaan. Dat betekent dat het beslag moet worden opgeheven. Het bepaalde in artikel 642e lid 1 Rv staat hieraan niet in de weg. Voor zover al aangenomen zou moeten worden dat hieruit volgt dat het beroep van gedaagden op mogelijke opzet/grove schuld van de rederij er toe zou moeten leiden dat het beslag thans nog niet kan worden opgeheven, geldt immers dat een in de Nederlandse wetgeving opgenomen bepaling geen toepassing vindt indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen (artikel 94 Grondwet).


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 319951 /KG ZA 08-1116 Uitspraak: 8 december 2008 VONNIS in kort geding in de zaak van: 1. de commanditaire vennootschap SCHEEPVAARTBEDRIJF MS. AMASUS C.V. 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCHEEPVAARTBEDRIJF MS. AMASUS 2 B.V. beide gevestigd te Delfzijl, eiseressen, advocaat mr. E.A. Bik, - tegen - 1. de vennootschap naar buitenlands recht HERNIC FERROCHROME (PTY) LTD. gevestigd te Brits, Zuid-Afrika, 2. de vennootschap naar buitenlands recht ELG HANIEL TRADING GMBH, gevestigd te Duisburg, Duitsland, gedaagden sub 1 en 2, advocaat mr. E.C. Kole en mr. J.G.M. Kromhout, 3. de vennootschap onder firma RIAD V.O.F. gevestigd te Maasbracht, 4. [gedaagde sub 4], kantoorhoudende te Maasbracht, 5. H[gedaagde sub 5], kantoorhoudende te Maasbracht, 6. de onderlinge waarborgmaatschappij met uitgesloten aansprakelijkheid EFM ONDER-LINGE SCHEPENVERZEKERING U.A. gevestigd te Meppel, gedaagden sub 3, 4, 5 en 6, advocaat mr. T. Roos. Eiseressen worden hierna aangeduid als “de rederij”. 1 Het verloop van het geding De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken: - dagvaardingen d.d. 3 december 2008; - producties van mr. Boonk namens de rederij; - pleitnota van mrs. Kromhout en Kole; - pleitaantekeningen van mr. T. Roos. De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 4 december 2008, bij welke gelegenheid door mr. Roos nog een aantal producties zijn overge-legd. 2 De vaststaande feiten In dit kort geding wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. 2.1 De rederij is eigenares van het ms Wisdom (hierna: “de Wisdom”). 2.2 Op 13 oktober 2008 heeft op de Oude Maas ter hoogte van Barendrecht een aanvaring plaatsgevonden tussen de Wisdom en het binnenvaartschip de Riad (hierna: “de Riad”), waarbij de Riad is gezonken. De Riad is onder de Wrakkenwet geplaatst. Rijkswaterstaat (hierna: “RWS”) heeft opdracht gegeven tot de berging van de Riad en haar lading. 2.3 Gedaagden zijn a) belanghebbenden bij de Riad en b) belanghebbenden bij de lading die door de Riad werd vervoerd. 2.4 Gedaagden sub 1 en 2 enerzijds en gedaagden sub 3 t/m 6 anderzijds hebben, ieder voor zich, na verkregen verlof daartoe, conservatoir beslag gelegd op de Wisdom ter verzekering van een vordering betreffende de kosten van berging van de Riad en de lading (€ 600.000,--) alsmede betreffende de schade aan de lading (€ 250.000,--). De vordering van gedaagden sub 1 en 2 is begroot op € 1.100.000,-- (inclusief rente en kos-ten). Het door gedaagden sub 3 t/m 6 gelegde beslag strekt tevens ter verzekering van een vordering uit hoofde van cascoschade (€ 425.000,--), schade aan de inboedel (€ 60.000,--), tijdverlet (€ 60.000,--) en expertisekosten (€ 32.500,--). De totale vordering van gedaagden sub 3 t/m 6 is, inclusief renten en kosten, begroot op € 1.427.500,--. 2.5 Op 28 november 2008 is door de cascoverzekeraars van de Wisdom een zakenfonds ge-steld ten bedrage van SDR 342.684, zulks overeenkomstig de beschikking van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 november 2008 op een door de rederij ingediend verzoek ex artikel 642a e.v. van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: “Rv”) jo art. 8:750 van het Burgerlijk Wetboek. 2.6 De Wisdom bevindt zich thans op een reparatiewerf. 3 Het geschil De rederij vordert dat het de voorzieningenrechter moge behagen de door gedaagden op de Wisdom gelegde beslagen op te heffen, subsidiair deze beslagen op te heffen onder de door de voorzieningenrechter naar goede justitie te stellen voorwaarden, met veroordeling van gedaag-den in de kosten van dit geding. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de rederij aan haar vordering de vol-gende stellingen ten grondslag gelegd. 3.1 Naast het gestelde zekerheidsfonds heeft de P&I Club van de Wisdom (Noord Neder-landsche P&I Club te Haren) aan de beslagleggers een Club-garantie aangeboden ten belope van € 925.000,-- (€ 710.000,-- plus 30%) voor vorderingen die onder het wrakkenfonds vallen. Aldus beschikken gedaagden thans over genoegzame zekerheid. Desondanks weigeren zij de gelegde beslagen op te heffen. 3.2 Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop in het kader van de beoor-deling - voor zover nodig - zal worden ingegaan. 4 De beoordeling 4.1 Gedaagden hebben zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte zekerheden onvol-doende zijn. Daartoe hebben zij aangevoerd dat hun vordering groter is dan de gestelde ze-kerheden, dat zij de bevoegdheid van de rederij om haar aansprakelijkheid te beperken be-twisten - gedaagden beroepen zich in dat verband op opzet/grove schuld aan de zijde van de rederij - en dat de beperkingsprocedure derhalve op grond van artikel 642e lid 1 Rv nog niet is het stadium is komen te verkeren dat kan worden overgegaan tot opheffing van de besla-gen. Voorts hebben gedaagden in dit verband betoogd dat nog geen wrakkenfonds is gesteld (de beperkingsprocedure voor het wrakkenfonds is zelfs nog niet aangevangen) en dat de aangeboden garantie onacceptabel is. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het zakenfonds 4.2 De artikelen 642a-z Rv bevatten de processuele regeling voor de verwezenlijking van de beperking van de aansprakelijkheid. De regeling is gebaseerd op het Verdrag inzake beper-king van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, 1976 (hierna: “Verdrag van Lon-den”), waar Nederland partij bij is. De bepalingen van het Verdrag van Londen hebben krachtens artikel 93 van de Grondwet rechtstreekse werking. 4.3 Artikel 13 van het Verdrag van Londen luidt - voor zover hier relevant -: “1. Wanneer een beperkingsfonds is gevormd overeenkomstig artikel 11, is het een persoon die een vordering tegen het fonds heeft ingediend niet toegestaan enig recht met betrekking tot een zodanige vordering uit te oefenen ten aanzien van enige andere activa van een per-soon door of namens wie het fonds is gevormd. 2. Nadat een beperkingsfonds is gevormd overeenkomstig artikel 11, kan elk schip of kunnen andere eigendommen van een persoon namens wie het fonds is gevormd, waarop binnen het rechtsgebied van een Staat, die Partij is bij dit Verdrag, beslag is gelegd ter zake van een vordering die tegen het fonds kan worden ingesteld, of enige gestelde zekerheid worden vrijgegeven op bevel van de rechterlijke of andere bevoegde autoriteit van die Staat. Deze vrijgave wordt echter altijd bevolen, indien het beperkingsfonds is gevormd: … d) in de Staat, waar het beslag is gelegd. 3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn alleen van toepassing indien de schulde-naar een vordering tegen het beperkingsfonds kan indienen bij het Gerecht dat het fonds beheert en indien het fonds werkelijk beschikbaar en vrij overdraagbaar is met betrekking tot die vordering.” 4.4 Het zakenfonds ziet op niet op de kosten voor de berging van de Riad en haar lading. Daartoe dient het wrakkenfonds/de garantie. Het gaat hier dan ook om het gelegde beslag terzake van de vordering voor zover betrekking hebbende op de gestelde cascoschade, scha-de aan de inboedel, schade door tijdverlet, schade aan de lading en expertisekosten. Gelet op de overgelegde (beslag)stukken en de stellingen van partijen gaat de voorzieningenrechter er van uit dat het ter zake gelegde beslag in Nederland is gelegd en dat ook het zakenfonds in Nederland is gesteld. Niet gesteld of gebleken is dat aan (één van) de overige in artikel 13 van Verdrag gestelde vereisten niet is voldaan. Dat betekent dat het beslag moet worden op-geheven. Het bepaalde in artikel 642e lid 1 Rv staat hieraan niet in de weg. Voor zover al aangenomen zou moeten worden dat hieruit volgt dat het beroep van gedaagden op mogelij-ke opzet/grove schuld van de rederij er toe zou moeten leiden dat het beslag thans nog niet kan worden opgeheven, geldt immers dat een in de Nederlandse wetgeving opgenomen be-paling geen toepassing vindt indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder ver-bindende bepalingen van verdragen (artikel 94 Grondwet). Aangeboden garantie 4.5 Vast staat dat nog geen wrakkenfonds is gesteld. Derhalve zal aan de hand van artikel 705 Rv moeten worden beoordeeld of de verstrekte zekerheid voldoende is om tot opheffing van het beslag te kunnen leiden. Partijen zijn het er over eens dat de aangeboden garantie er toe dient de periode te overbruggen tot het wrakkenfonds is gesteld. De garantie dient als zekerheid voor vorderingen “relating to a claim (..) for (..) costs and expenses with respect to the lifting and/or removal of the m.v. Riad and/or its cargo”, derhalve de vordering voor zover betrekking hebbende op de kosten van berging van de Riad en haar lading. Ter zitting is door gedaagden sub 3 t/m 6 gesteld - en door de overige partijen niet bestreden - dat deze kosten volgens een door RWS afgegeven specificatie € 486.100,06 bedragen. 4.6 Nu de uiteindelijke kosten van de berging van het schip en de lading lager zijn dan het bedrag waarvoor de garantie is afgegeven (€ 925.000,--), gaat het betoog van gedaagden dat de garantie voor een te laag bedrag zou zijn afgegeven, niet op. 4.7 Gedaagden hebben voorts betoogd dat zij geen genoegen kunnen nemen met de in de ga-rantie opgenomen zinsnede: “Furthermore, the undersigned is only liable if it is established in the above mentioned judgment or arbitration award that the claim in question falls under the wreck removal limi-tation fund.” Zij hebben daartoe gesteld dat, indien de rederij om welke reden dan ook geen wrakken-fonds zou stellen, de bodemrechter niet toe zal kunnen komen aan de beoordeling van de vraag of de vordering van gedaagden onder het wrakkenfonds valt, zodat zij vervolgens met lege handen staan. Wat hier verder ook van zij, nu de rederij ter zitting heeft aangeboden de betreffende zin-snede te verwijderen, kan in dit kort geding in het midden blijven of deze zinsnede de con-clusie rechtvaardigt dat de garantie onvoldoende zekerheid biedt. 4.8 Tot slot hebben gedaagden betoogd dat er twee garanties dienen te worden afgegeven, namelijk één aan gedaagden sub 1 en 2, en één aan gedaagden sub 3 t/m 6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt evenwel vooralsnog niet in te zien waarom met één garan-tie minder zekerheid wordt verstrekt dan wanneer er twee afzonderlijke garanties zouden worden afgegeven. Weliswaar is voldoende aannemelijk geworden dat zowel gedaagden sub 1 en 2 als gedaagden sub 3 t/m 6 ieder afzonderlijk door RWS aansprakelijk worden gehou-den voor de kosten voor berging van het schip en de lading, maar het lijdt geen twijfel dat de kosten slechts éénmaal zullen moeten worden voldaan. In die situatie gaat in ieder geval het belang van de rederij bij opheffing van het beslag voor op de noodzaak tot (mogelijke) onderlinge afstemming tussen gedaagden, in het geval beide groepen gedaagden gelijktijdig tot betaling van de kosten worden aangesproken. 4.9 Gelet op het vorenoverwogene, in aanmerking genomen dat niet gesteld of gebleken is dat er nog andere bezwaren kleven aan de aangeboden garantie, is de slotsom dat naar voor-lopig oordeel de garantie moet worden aangemerkt als een voldoende zekerheid voor de vordering van gedaagden, voorzover betrekking hebbende op de kosten van berging van het schip en de lading. Dat betekent dat het beslag voorzover ter verzekering van deze onderde-len van de vordering gelegd, zal worden opgeheven, zulks onder de voorwaarde dat de in 4.7 geciteerde zinsnede zal worden verwijderd. Conclusie 4.10 Een en ander leidt tot de slotsom dat de vordering zal worden toegewezen onder de voorwaarde dat de rederij aan gedaagden een garantie verstrekt conform de garantie zoals bij de dagvaarding overgelegd als productie 5, met dien verstande dat daaruit de zin “Fur-thermore, the undersigned is only liable if it is established in the above mentioned judgment or arbitration award that the claim in question falls under the wreck removal limitation fund.” dient te zijn geschrapt. 4.11 Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden ver-oordeeld, welke voor wat betreft de dagvaardingskosten zullen worden bepaald op de kosten van de aan de respectieve kantoren van mrs. Kromhout en Kole enerzijds en mr. Roos an-derzijds uitgebrachte dagvaardingen. De kosten voor het vast recht en het salaris advocaat aan de zijde van de rederij zullen voor gedaagden sub 1 en 2 enerzijds en gedaagden sub 3 t/m 6 anderzijds ieder op de helft worden vastgesteld. 5 De beslissing De voorzieningenrechter, veroordeelt gedaagden om binnen twee uur na betekening van dit vonnis en nadat aan ge-daagden een garantie is verstrekt als bedoeld in overweging 4.10, de op de Wisdom gelegde beslagen op te heffen; veroordeelt gedaagden in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de rederij voor gedaagden sub 1 en 2 bepaald op € 198,80 aan verschotten en op € 408,-aan salaris voor de advocaat en voor gedaagden sub 3 t/m 6 bepaald op € 212,44 aan ver-schotten en op € 408,-- aan salaris voor de advocaat;. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Kalmthout, griffier. Uitgesproken in het openbaar. 1775/2009