Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1649

Datum uitspraak2009-01-27
Datum gepubliceerd2009-02-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/864033-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Daderschap en strafrechtelijke aansprakelijkheid; ïjzerdraadcriteria"kunnen in voorkomende gevallen fungeren als maatstaf voor de toerekening van een gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/864033-07 Uitspraak d.d. : 27 januari 2009 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige economische strafkamer, in de zaak tegen: naam : [verdachte] adres : [adres] plaats : [plaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2009. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: zij op of omstreeks 3 januari 2007, te [plaats], in elk geval in de gemeente Leudal, als werkgever, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen, bestaande die handelingen uit het door een werknemer van haar, verdachte, te weten [slachtoffer], laten verrichten van arbeid op een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet en bestaande die arbeid uit het schoonmaken van hemelwaterinlooppunten op een of meer dak(en) van haar, verdachtes, bedrijfspand aan de [adres], terwijl zij, verdachte, (telkens), (zakelijk weergegeven) in strijd met het bepaalde in artikel 7.18 lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, met een hijs- of hefwerktuig dat uitsluitend is bestemd en ingericht voor het vervoer van goederen, in plaats van en/of tezamen met goederen een persoon, te weten die [slachtoffer], heeft vervoerd en/althans laten vervoeren door die [slachtoffer] met een heftruck op te tillen en/althans op te laten tillen en (vervolgens) op een (plat) dak (boven poort 17 van hal 14) van voornoemd bedrijfspand te zetten en/althans te laten zetten en/of in strijd met het bepaalde in artikel 3.28 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voornoemde [slachtoffer], ten behoeve van het schoonmaken van hemelwaterinlooppunten, rechtstreeks heeft laten lopen over een of meer golfplaten dak(en) van haar, verdachtes bedrijfspand, zijnde dit/deze golfplaten dak(en) een werkplek op een bouwplaats als bedoeld in artikel 1.1 lid 2 onder a van het Arbeidsomstandighedenbesluit die niet op de begane grond was gesitueerd en welke werkplek niet dan wel onvoldoende stevig was en waarbij geen, dan wel onvoldoende rekening was gehouden met het aantal werknemers dat zich daar bevond, de maximale belasting en de verdeling daarvan alsmede met externe invloeden, immers was/waren dat/die golfplaten dak(en), onder meer gelet op de technische gegevens van qua samenstelling gelijkwaardige golfplaten (vezelcementgolfplaten van het fabrikaat SVK Neptunus), niet voldoende draagkrachtig en/of niet geschikt om rechtstreeks te worden belopen door personen en/of in strijd met het bepaalde in artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl bij het lopen over (de rand van) een of meer golfplaten dak(en) valgevaar bestond, te weten valgevaar om 5 tot 7 meter, in elk geval 2,5 meter of meer te vallen, geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer heeft aangebracht en/althans laten aanbrengen en/of het gevaar niet is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen en/of ter voorkoming van het gevaar geen voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze heeft aangebracht en/althans laten aanbrengen en/of geen doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte heeft gebruikt en/althans laten gebruiken en/of geen andere technische middelen heeft toegepast en/althans laten toepassen die tenminste een zelfde mate van beveiliging van de bedoelde arbeid gaven en/of in strijd met het bepaalde in artikel 3.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, geen, dan wel onvoldoende zorg heeft gedragen dat de arbeidsplaats veilig toegankelijk was en veilig kon worden verlaten en/of dat de arbeidsplaats zodanig was ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen, immers bestond de toegang tot de arbeidsplaats uit het zich met een heftruck, welke niet geschikt was voor het vervoer van personen, laten optillen en op het dak van verdachtes bedrijfspand laten zetten dat zich boven maaiveld bevond en/of moest ten behoeve van het bereiken en verlaten van de schoon te maken hemelwaterinlooppunten rechtstreeks worden gelopen over (de rand van) een of meer golfplaten dak(en) dat/die onvoldoende draagkrachtig en/of ongeschikt was/waren om rechtstreeks te worden belopen door personen en/of (waarbij) valgevaar richting maaiveld bestond en/of in strijd met artikel 5 lid 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, geen plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen, te weten de risico's in verband met de schoonmaakwerkzaamheden aan de hemelwaterinlooppunten en/of de toegang tot de daken, een en ander overeenkomstig artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, heeft vastgelegd dat deel uitmaakt van de risico-inventarisatie en -evaluatie, terwijl zij, verdachte, wist of redelijkerwijs had moeten weten, dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die [slachtoffer], in elk geval een of meer werknemer(s) van haar, verdachte, kon ontstaan en/of was te verwachten; Artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet; Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: zij op of omstreeks 3 januari 2007 te [plaats], in elk geval in de gemeente , grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, een medewerker, te weten [slachtoffer], schoonmaakwerkzaamheden heeft laten verrichten aan de hemelwaterinlooppunten op een of meer dak(en) van haar, verdachtes, bedrijfspand aan de [adres], waarbij die [slachtoffer], ten behoeve van die schoonmaakwerkzaamheden, rechtstreeks heeft gelopen over een of meer golfplaten dak(en) dat/die onvoldoende draagkrachtig en/althans ongeschikt was/waren om rechtstreeks te worden belopen door personen en waarbij die [slachtoffer] door een (van die) golfplaten dak(en), te weten het golfplaten dak van de overkapping, is gezakt en naar beneden is gevallen op een betonnen vloer, waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel (multitrauma, hersenletsel en diverse fracturen) heeft bekomen dat deze (mede) aan de gevolgen daarvan is overleden; Artikel 307 Wetboek van Strafrecht. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 13 januari 2009 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het de vraag is of verdachte zich niet aan haar zorgplicht heeft gehouden, aangezien het magazijnchef [medewerker 1] geweest is, die het slachtoffer [slachtoffer] de opdracht heeft gegeven de goten van het dak van het bedrijf te reinigen. De directie was er niet van op de hoogte dat de middelen (zoals de heftruck) op een verkeerde wijze werden ingezet en dat verboden (zoals het voorschrift geen personenvervoer op de heftrucklader) werden genegeerd. De directie wist niet dat de werkzaamheden op die wijze werden uitgevoerd. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het eerste en het vijfde, tevens laatste, verfeitelijkte onderdeel van het primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het eerste, omdat de wijze van het op het dak geraken geen redengevende omstandigheid is voor het ongeval dat nadien heeft plaatsgehad. Immers, zulks had ook kunnen gebeuren indien het slachtoffer zich met behulp van een steiger op het dak had begeven. Ten aanzien van het vijfde, aangezien de risico's ook door de Arbo eerder niet zijn onderkend. 7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder primair in het tweede verfeitelijkte onderdeel (strijd met het bepaalde in artikel 3.28 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit) is ten laste gelegd. Daar het in de overige onderdelen van de tenlastelegging, feitelijk gezien, steeds gaat (onder meer) over het golfplaten dak van hal 14, leest de rechtbank in dit onderdeel van de tenlastelegging dat verdachte wordt verweten -kort gezegd- dat het slachtoffer zich in opdracht van verdachte op het golfplaten dak van de overkapping heeft begeven. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank evenwel niet vast komen te staan dat het slachtoffer enige opdracht heeft gekregen zich daar te begeven; in de opdracht van verdachte was slechts besloten dat het slachtoffer zich op het golfplaten dak boven hal 14 moest bevinden. Gelet hierop zal de verdachte van dit onderdeel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken. 7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 7.3.1 (Samenvatting van de) bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door de Arbeidsinspectie opgemaakt proces-verbaal, genummerd 110700003/DOC01, gedateerd 9 maart 2007 en de daarbij behorende bijlagen. Uit de verklaring van [mededirecteur] , mededirecteur van verdachte, blijkt dat het slachtoffer in vaste dienst was bij verdachte en dat [medewerker 1], die al circa 30 jaar in dienst is bij verdachte, het slachtoffer de opdracht tot de betreffende werkzaamheden (schoonmaken hemelwaterafvoergoten) had gegeven, welke werkzaamheden het slachtoffer, zoals [mededirecteur] achteraf is gebleken, al meerdere malen had uitgevoerd. De loodsmedewerker [medewerker 2] heeft verklaard dat hij het slachtoffer op 3 januari 2007 tot twee maal toe met de heftruck boven poort 17 op het tussenliggende dak dat als goot dient voor het schuine dak boven de loodsen en de overkapping heeft gezet, om bladeren uit de goot/van het platte dak te verwijderen. [medewerker 2] heeft voorts verklaard dat deze werkzaamheden, afhankelijk van het weer, steeds op dezelfde wijze een of twee keer per jaar worden uitgevoerd. Uit de verklaring van de magazijnchef [medewerker 1] blijkt dat het slachtoffer van hem de opdracht heeft gekregen om de goten schoon te maken, hetgeen het slachtoffer al vaker had gedaan. Volgens [medewerker 1] komen deze werkzaamheden een tot twee keer per jaar voor en worden ze op deze wijze worden uitgevoerd zolang de hal en de overkapping er al staan. Met een heftruck wordt de werknemer op een pallet of pak naar boven gebracht. Het slachtoffer werd aldus op het platte dak van hal 14, boven poort 17, neergezet. Boven op het dak moest hij enkele meters over een plat dak lopen en vervolgens 5 meter schuin omhoog en weer circa 2,5 meter omlaag over het golfplatendak van hal 14. Voorts heeft [medewerker 1] verklaard dat tijdens het schoonmaken van de hemelwaterafvoerinlopen ook wel eens aan de rand van het dak gewerkt moest worden. Er werd dan geen gebruik gemaakt van een veiligheidsharnas met vanglijn en er was geen randbeveiliging aangebracht. De hoogte van hal 14 is circa 5 meter ter plaatse van het platte dak en circa 6,5 meter in de nok, aldus [medewerker 1]. Uit het dossier blijkt voorts dat de verbalisanten onder meer constateren dat: - het bedrijfspand van verdachte is gelegen aan de [adres] te [plaats]; - er twee mogelijkheden voorhanden waren om het dak veilig te betreden; - er op de dag van het ongeval op die locatie geen ladder aanwezig was; - er valgevaar aanwezig was richting maaiveld, waarbij de hoogte varieerde tussen de 5 en 7 meter ten opzichte van de beklinkering op de begane grond en dat er geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer was aangebracht en dat er geen hekwerken, leuningen of andere voorzieningen waren aangebracht; - om op de platte daken boven hal 14 te komen het noodzakelijk is dat er eerst een aantal meters langs de dakrand over de vezelcement golfplaten heen moest worden gelopen; - de werkzaamheden zo worden uitgevoerd zolang de hal en de overkapping er al staan en dat de overkapping circa 10 jaar oud zou zijn; - er een risico-inventarisatie en -evaluatie door verdachte is opgesteld, maar dat deze niet de risico’s van deze specifieke werkzaamheden, het schoonmaken van hemelwater inlooppunten, omvat. Door de vertegenwoordigers van verdachte is ter terechtzitting verklaard dat de overkapping er al ongeveer 10 jaar was en dat er in de risico-inventarisatie en -evaluatie geen melding is gedaan van de werkzaamheden met betrekking tot het schoonmaken van hemelwater inlooppunten. Voorts hebben de vertegenwoordigers van verdachte verklaard dat er geen vangnetten of veiligheidsgordels waren. De [medewerker 1] hield als leidinggevende toezicht op de werkzaamheden van de medewerkers, aldus de vertegenwoordigers van verdachte ter terechtzitting. Met betrekking tot de vraag of verdachte hier als dader van de haar verweten gedragingen kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de betreffende gedraging aan de rechtspersoon in redelijkheid kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen: - als het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon; - de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, - de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf, - de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder vorenbedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de verweten gedraging. Daarbij verdient opmerking dat laatstbedoelde criteria - die zijn ontwikkeld in HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378 en die naar het geval dat in die zaak aan de orde was, plegen te worden aangeduid als "ijzerdraadcriteria" - weliswaar zijn ontwikkeld met het oog op het functionele daderschap van een natuurlijke persoon (dus met het oog op de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijk persoon voor een gedraging van een andere natuurlijke persoon), maar dat zij in voorkomende gevallen tevens kunnen fungeren als maatstaven voor de toerekening van een gedraging van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon. De rechtbank heeft het volgende vastgesteld. Verdachte is - kort gezegd - een groothandel in hout en bouwmaterialen, gevestigd te [plaats] aan de [adres]. Haar bedrijfspand bevat een aantal loodsen en hallen met deels golfplaten daken en een overkapping van golfplaten. Het behoorde tot de normale bedrijfsvoering van verdachte dat er onderhoud diende plaats te vinden aan de daken van het bedrijfspand. Daartoe behoorde blijkens de hiervoor opgesomde verklaringen ook het schoonmaken van hemelwaterinlooppunten op de daken, hetgeen een tot twee maal per jaar geschiedde en dit al gedurende ongeveer tien jaren. Verdachtes werknemer magazijnchef [medewerker 1] liet de feitelijke werkzaamheden over aan een werknemer in dienstbetrekking, het slachtoffer [slachtoffer], die daartoe steeds opdracht kreeg van die magazijnchef. [medewerker 1], die al 30 jaar in dienst was bij verdachte, gaf leiding aan 18 werknemers van verdachte, waaronder het slachtoffer, en hij was degene die het slachtoffer bedoelde werkzaamheden steeds op dezelfde wijze liet verrichten. Daarbij werd het slachtoffer met een heftruck, staande op een pallet of pak, op het dak gezet. Dat dak, deels bestaande uit golfplaten, was op geen enkele wijze voorzien van de benodigde beveiligingen ter voorkoming van gevaar. Voorts is niet gebleken dat er toezicht werd gehouden op het slachtoffer, terwijl hij de schoonmaakwerkzaamheden verrichtte. En wat deze schoonmaakwerkzaamheden betreft, is voorafgaande aan het ongeval zijdens of namens verdachte geen enkele risicoinventarisatie en -evaluatie vastgelegd. Gelet op de hiervoor weergegeven gebleken feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de verweten gedraging mede tegen de achtergrond van de criteria die plegen te worden aangeduid als de “IJzerdraadcriteria” in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend. Dat de vertegenwoordigers van verdachte hebben aangegeven dat zij niet wisten dat magazijnchef [medewerker 1] haar werknemers op deze wijze werkzaamheden op het dak liet verrichten, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van verdachte niet af. De gedraging van het slachtoffer past immers in de (toenmalige) normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, waartoe magazijnchef [medewerker 1], tevens leidinggevende, de opdracht heeft gegeven. 7.4 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij op 3 januari 2007, te [plaats], als werkgever, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de arbeids- omstandighedenwet en de daarop berustende bepalingen, bestaande die handelingen uit het door een werknemer van haar, verdachte, te weten [slachtoffer], laten verrichten van arbeid op een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder g van de Arbeidsomstandighedenwet en bestaande die arbeid uit het schoonmaken van hemelwaterinlooppunten op een of meer daken van haar, verdachtes, bedrijfspand aan de [adres], terwijl zij, verdachte, telkens zakelijk weergegeven in strijd met het bepaalde in artikel 7.18 lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, met een hefwerktuig dat uitsluitend is bestemd en ingericht voor het vervoer van goederen, tezamen met goederen een persoon, te weten die [slachtoffer], heeft vervoerd door die [slachtoffer] met een heftruck op te tillen en vervolgens op een plat dak (boven poort 17 van hal 14) van voornoemd bedrijfspand te zetten en in strijd met het bepaalde in artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl bij het lopen over (de rand van) een golfplaten dak valgevaar bestond, te weten valgevaar om 5 tot 7 meter te vallen, geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer heeft aangebracht en/althans laten aanbrengen en/of het gevaar niet is tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen en/of ter voorkoming van het gevaar geen voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze heeft aangebracht en/althans laten aanbrengen en/of geen doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte heeft gebruikt en/althans laten gebruiken en/of geen andere technische middelen heeft toegepast en/althans laten toepassen die tenminste een zelfde mate van beveiliging van de bedoelde arbeid gaven en in strijd met het bepaalde in artikel 3.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, geen zorg heeft gedragen dat de arbeidsplaats veilig toegankelijk was en veilig kon worden verlaten, immers bestond de toegang tot de arbeidsplaats uit het zich met een heftruck, welke niet geschikt was voor het vervoer van personen, laten optillen en op het dak van verdachtes bedrijfspand laten zetten dat zich boven maaiveld bevond en moest ten behoeve van het bereiken en verlaten van de schoon te maken hemelwaterinlooppunten rechtstreeks worden gelopen over (de rand van) een golfplaten dak dat onvoldoende draagkrachtig en/of ongeschikt was om rechtstreeks te worden belopen door personen en waarbij valgevaar richting maaiveld bestond en in strijd met artikel 5 lid 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, geen plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen, te weten de risico's in verband met de schoonmaakwerkzaamheden aan de hemelwaterinlooppunten en de toegang tot de daken, een en ander overeenkomstig artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, heeft vastgelegd dat deel uitmaakt van de risico-inventarisatie en -evaluatie, terwijl zij, verdachte, wist dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van die [slachtoffer] kon ontstaan en/of was te verwachten. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het primair ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon. De misdrijven zijn telkens strafbaar gesteld bij artikel 1 juncto artikel 6 van de Wet op de economische delicten. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 13 januari 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,--, waarvan € 15.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat naar zijn mening in dit geval, gelet op de omstandigheden, dient te worden volstaan met een maximale geldboete van € 5.000,--. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Bewezen verklaard is dat verdachte als werkgever vier maal handelingen heeft verricht in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet. Een werkgever heeft de plicht ervoor te zorgen dat in zijn bedrijf op een veilige wijze wordt gewerkt, waarbij de werknemers bescherming behoeven tegen mogelijke gevaren. Deze handelwijze danwel dit nalaten van verdachte heeft tot gevolg gehad dat [slachtoffer], een jonge werknemer van verdachte, is komen te overlijden. Dit heeft voor de nabestaanden van het slachtoffer een enorme impact gehad en veel verdriet teweeggebracht. Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving. De rechtbank zal daarbij tevens rekening houden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder is veroordeeld. Dat de directie van verdachte steeds contact heeft onderhouden met de familie en de vriendin van het slachtoffer en alle kosten die samenhingen met het overlijden van het slachtoffer, heeft betaald, acht de rechtbank een zeer positieve afronding van het ongeval dat [slachtoffer] op verdachtes bedrijf fataal is geworden. Ter terechtzitting hebben de vertegenwoordigers van verdachte duidelijk gemaakt dat het ongeval en het overlijden van het slachtoffer ook een zeer grote impact heeft gehad op het bedrijf en haar personeel. Het bedrijf heeft diverse maatregelen genomen om de veiligheid te verbeteren en teneinde te voorkomen dat zo’n ernstige ongeval nogmaals gebeurt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van na te melden hoogte een passende bestraffing vormt. Voor oplegging van een deels voorwaardelijke geldboete ziet de rechtbank geen aanleiding, mede in ogenschouw genomen de door verdachte sedert het ongeval getroffen veiligheidsmaatregelen. Bij de vaststelling van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in haar inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 51, 57, 91. Wet op de economische delicten art. 1, 2, 6. Arbeidsomstandighedenwet art. 5, 32. Arbeidsomstandighedenbesluit art. 3.2, 3.16, 7.18. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 10.000,--. Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, R.A.J. van Leeuwen en N.I.B.M. Buljevic, rechters, van wie mr. N.I.B.M. Buljevic voorzitter, in tegenwoordigheid van C. van Est als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 januari 2009. mr. R.A.J. van Leeuwen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. typ: cve