Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1657

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4921 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ziekengeld nu er voor appellant als werkgever een loondoorbetalingsverplichting bestaat. De psychische klachten van belanghebbende vinden vooral hun oorzaak in het ‘life-event’ van de (eerste) zwangerschap en/of bevalling en deze klachten vloeien derhalve niet voort uit de zwangerschap of bevalling zelf. Toekenning van ziekengeld ten gevolge van de (tweede) zwangerschap is niet gebeurd op grond van dezelfde psychische klachten.


Uitspraak

07/4921 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], h.o.d.n. [bedrijfsnaam], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 juli 2007, 06/8279 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen: N. Polat (hierna: belanghebbende). Datum uitspraak: 21 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. F.M. van den Boogerd, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Rijswijk, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2008. Appellant en belanghebbende zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai. II. OVERWEGINGEN 1.1. De Raad verwijst voor de in het onderhavige geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak en volstaat hier met het volgende. 1.2. Bij besluit van 8 september 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 28 februari 2006, waarbij is bepaald dat aan belanghebbende met ingang van 7 november 2005 geen ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) wordt toegekend nu er voor appellant als werkgever een loondoorbetalingsverplichting bestaat, ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapportage van 6 september 2006 van de bezwaarverzekeringsarts J. Coehoorn, waarin deze heeft geconcludeerd dat de verzekeringsarts juist heeft vastgesteld dat de ongeschiktheid van belanghebbende niet haar oorzaak vindt in de zwangerschap of de bevalling. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de klachten van belanghebbende wel samenhangen met haar zwangerschap. Dit blijkt te meer uit de omstandigheid dat belanghebbende opnieuw zwanger is en te maken heeft met dezelfde klachten. Het Uwv heeft naar aanleiding van deze klachten voorlopig een ZW-uitkering verstrekt, aldus appellant. 4.1. De Raad oordeelt als volgt. 4.2. Ingevolge artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg is geëindigd, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. 4.3. De Raad ziet op grond van de omtrent belanghebbende beschikbare medische informatie geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de betrokken bezwaarverzekeringsarts dat de psychische klachten van belanghebbende vooral hun oorzaak vinden in het ‘life-event’ van de zwangerschap en/of bevalling en dat deze klachten derhalve niet voortvloeien uit de zwangerschap of bevalling zelf. Daarbij tekent de Raad aan dat de bezwaarverzekeringsarts Coehoorn – evenals de verzekeringsarts – haar oordeel mede heeft gebaseerd op de informatie van de huisarts van belanghebbende van 10 april 2006, waaruit blijkt dat belanghebbende in januari 2005 hulp heeft gezocht voor haar depressieve klachten en relatieproblemen die op dat moment al ruim drie maanden speelden. Nu belanghebbende op 25 augustus 2005 is bevallen was zij in januari 2005 derhalve nog maar heel kort zwanger, aldus Coehoorn. De enkele mededeling van sociaal psychiatrisch verpleegkundige G. Bakhuizen van 4 september 2006 dat belanghebbende onder behandeling is in verband met depressieve klachten en dat de vastgestelde diagnose een post partum depressie is, doet hieraan volgens de bezwaarverzekeringsarts niet af. 4.4. Bij de toekenning van ziekengeld naar aanleiding van de nieuwe zwangerschap is, gelet op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Coehoorn van 4 december 2007, gebleken dat sprake is van beperkingen in dynamische handelingen en statische houdingen als gevolg van klachten van misselijkheid, rug en bekken. Er is geen sprake van depressieve klachten. Naar het oordeel van de Raad treft het standpunt van appellant dat de toekenning van ziekengeld ten gevolge van de nieuwe zwangerschap is gebeurd op grond van dezelfde psychische klachten, derhalve geen doel. 5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft besloten om belanghebbende met ingang van 7 november 2005 geen ziekengeld toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) M. van der Vos. MH