
Jurisprudentie
BH1747
Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2009-02-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers284169 / HA ZA 07-1281
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers284169 / HA ZA 07-1281
Statusgepubliceerd
Indicatie
beroepsfout advocaat (niet tijdig instellen appel); winstkansen oorspronkelijke procedure.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 284169 / HA ZA 07-1281
Uitspraak: 10 december 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INCOPARTS B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
eiseres,
advocaat mr. S.P.J.F. Zwanen,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom.
Partijen worden hierna aangeduid als “Incoparts”, “[gedaagde sub 1]” en “[gedaagde sub 2]” dan wel, gedaagden tezamen, als “[gedaagden]” .
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 10 mei 2007 met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 8 augustus 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 november 2007;
- de met het oog op de comparitie van partijen door beide partijen overgelegde aktes
en producties;
- conclusie van repliek, tevens akte tot vermeerdering van eis, met producties;
- conclusie van dupliek, tevens antwoordakte vermeerdering van eis, met producties;
- akte aan de zijde van Incoparts.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
Tussen Incoparts en Gigahertz UK Ltd (hierna: Gigahertz) zijn in 2002 en 2003 meerdere telefonische overeenkomsten gesloten met betrekking tot de koop door Gigahertz van Incoparts van partijen computeronderdelen. Incoparts stuurde de onderdelen steeds naar Dimension Cargo Ltd, een opslagbedrijf in het Verenigd Koninkrijk, waar Gigahertz ze op liet halen.
2.2
In januari 2003 heeft Incoparts aan Gigahertz 2880 Intel P4 processors verkocht (hierna: de zending).
Incoparts heeft Gigahertz ter zake een factuur -pro forma invoice- gedateerd 13 januari 2003 gezonden die vermeldde:
“Payment Terms TT in advance (…)
Delivery terms CIP Dimension Cargo (UK) (…)
Freight & Insurance 350,00 (…)
Product remains the property of Incoparts BV until payment is received in full
Duty Cleared 0% VAT 0,00
Total price EURO 529.406,= (..)”.
2.3
Incoparts heeft de zending zonder BTW ingekocht en eveneens zonder BTW aan Gigahertz verkocht.
2.4
Op 17 januari 2003 heeft, bij aankomst van de vervoerder bij de opslagplaats van Dimension Cargo, een overval op diens auto plaatsgevonden waarbij van de zending 10 dozen met inhoud zijn gestolen (de lading).
2.5
Ca. drie uur na de overval heeft Gigahertz aan Incoparts de koopprijs van de lading voldaan. Enige uren daarna heeft Incoparts, op verzoek van Gigahertz, dat bedrag terugbetaald aan Gigahertz.
2.6
Door bemiddeling van AON is tussen Incoparts en twee verzekeraars een transport-goederenverzekeringsovereenkomst tot stand gekomen; het betreft een beurspolis.
De toepasselijke TG9412-001 Transport-Goederenclausules houden voor zover van belang in:
“(…)
4.4.2 Het risico voor verzekeraars gaat in op het moment waarop de zaken, tot het aanvangen van de verzekerde reis gereedliggende in het pakhuis of de opslagplaats worden opgenomen (...) teneinde de verzekerde reis aan te vangen. (...)”
De daarbij behorende aanvullende verzekeringsvoorwaarden houden voor zover thans van belang in
“(…)
2 INTERNE TRANSPORTEN
Deze verzekering dekt tevens het verplaatsen van interesten binnen, over en/of tussen gebouwen en terreinen.
(…)
4 7 DAGEN MAX. OPSLAGDEKKING NA TRANSPORT
“De verzekering geschied(t) incluis maximaal 7 dagen opslag bij expediteur na het einde van het transportrisico op de plaats van bestemming in verband met “hold for release” respectievelijk “cash against documents”
(...)”.
2.7
Gigahertz was medeverzekerde onder deze polis.
2.8
Incoparts heeft op basis van de verzekeringsovereenkomst aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade als gevolg van de diefstal van de lading. Verzekeraars hebben uitkering geweigerd.
2.9
Incoparts heeft verzekeraars op 11 juli 2003 gedagvaard en betaling van € 536.906,=
(€ 529.406,= aan hoofdsom en € 7.500,= wegens buitengerechtelijke kosten) met rente gevorderd (deze procedure, met rolnr. 03-1652, wordt hierna ook wel aangeduid als de oorspronkelijke procedure), dan wel, subsidiair, creditering van AON.
[gedaagden], in de persoon van [gedaagde sub 1], is daarbij opgetreden als advocaat van Incoparts.
2.10
In de oorspronkelijke procedure hebben verzekeraars verweer gevoerd; zij stelden zich op het standpunt dat geen dekking onder de verzekeringsovereenkomst bestond.
2.11
Op 28 december 2005 heeft de rechtbank bij vonnis de vordering afgewezen. Het vonnis vermeldt voor zover thans van belang, naast een aantal feiten omtrent de inhoud van de factuur en de polis, als vaststaand feit dat tussen Incoparts en Dimension Cargo een afspraak is gemaakt die inhield : “Your company (DC) will be acting as a hold-for-release point, where goods can be inspected by our customers without us losing control (...) based on this inspection the customer will pay us. On receipt of payment from the customer to us, you will receive a(n) Release Document giving you the right to physically hand over the goods to the customer.”
Onder het kopje “de beoordeling” is voorts vermeld:
“(…)
Centraal in deze procedure staat de vraag of de schade als gevolg van de diefstal (...) voor rekening en risico van Incoparts of Gigahertz kwam. Voor het antwoord op die vraag is bepalend welke leveringscondities tussen Incoparts en Gigahertz zijn overeengekomen. (…)” Na bespreking van de argumenten die Incoparts had aangevoerd ter ondersteuning van haar stelling dat “hold for release” was overeengekomen en de verweren van verzekeraars komt de rechtbank in 4.1.3 tot “de slotsom dat Incoparts zich er jegens verzekeraars niet op kan beroepen dat zij met Gigahertz een andere leveringsconditie is overeengekomen dan de algemeen aanvaarde leveringsconditie CIP, als vermeld in de pro forma factuur, zijnde de schriftelijke bevestiging van de tussen die twee partijen gemaakte afspraken.” Voorts bespreekt de rechtbank nog enige verdere argumenten van Incoparts omtrent dit geschilpunt en overweegt vervolgens in r.o. 4.6 dat Incoparts niet tot bewijs van haar stelling dat de levering ondanks de bepaling in de factuur niet CIP maar op basis van ‘hold for release’ plaatsvond, wordt toegelaten omdat zij daartoe onvoldoende heeft gesteld.
2.12
Incoparts heeft [gedaagde sub 1] opdracht gegeven hoger beroep in te stellen. [gedaagde sub 1] heeft hoger beroep ingesteld, doch verzuimd de dagvaarding tijdig aan te brengen. Bij brief van 27 april 2006 heeft [gedaagde sub 1] aan Incoparts laten weten dat hij dat heeft verzuimd.
2.13
Op het briefpapier en de facturen van [gedaagden] staat vermeld “Wij sluiten iedere aansprakelijkheid uit, behoudens voor zover gedekt door onze beroepsaansprakelijkheidsverzekering “. Incoparts heeft meerdere brieven en facturen van [gedaagden] ontvangen met deze vermelding.
3 Het geschil
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de volgende bedragen:
aan hoofdsom € 529.406,=, aan buitengerechtelijke kosten € 5.291,98, aan expertisekosten
€ 13.837,10, aan declaraties van [gedaagde sub 1] € 33.011,95 en aan proceskostenveroordeling in de oorspronkelijke procedure € 14.183,= een en ander vermeerderd met wettelijke rente vanaf diverse data en met kosten.
De vordering is, kort samengevat, gebaseerd op (een deel van) de vaststaande feiten en de stelling, dat [gedaagden] een beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig appel in te stellen van het afwijzende vonnis in de oorspronkelijke procedure als gevolg waarvan Incoparts schade heeft geleden als gevorderd. Nu dat vonnis onjuist was, was dat appel kansrijk geweest; dat was ook de opvatting van [gedaagden] destijds. De schade moet daarom begroot worden op de niet ontvangen verzekeringsuitkering vermeerderd met de kosten; daarnaast dient [gedaagde sub 1] de door hem ontvangen betalingen voor zijn werkzaamheden terug te betalen.
[gedaagden] heeft de vordering van Incoparts gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Incoparts in de kosten van het geding.
Zijn stellingen en verweren zien met name op het ontbreken van causaal verband tussen de gevorderde schade en de beroepsfout en zullen in de beoordeling voor zover nodig aan de orde komen.
4 De beoordeling
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzuim van [gedaagden] om de appeldagvaarding tijdig aan te brengen heeft te gelden als een beroepsfout. [gedaagden] is dus in beginsel gehouden de daaruit voortgevloeide schade te vergoeden. Het debat in deze procedure concentreert zich voornamelijk of de vraag of uit die fout schade is voortgevloeid.
4.2
De maatstaf die bij beantwoording van die vraag moet worden aangelegd is de volgende.
Beoordeeld moet worden hoe de appelrechter had behoren te beslissen, waarbij aangenomen moet worden dat het recht juist zou zijn toegepast, althans moet een schatting worden gemaakt van het toewijsbare bedrag aan de hand van de goede en kwade kansen die Incoparts in hoger beroep had gehad als dat tijdig en deugdelijk was ingesteld (NJ 1998,257, later meermalen bevestigd). Deze maatstaf betekent, dat de rechtbank eerst voor de taak staat om, zo mogelijk, vast te stellen wat het hof zou hebben beslist als wel tijdig appel was ingesteld. Pas als dat niet (met voldoende zekerheid) mogelijk blijkt, terwijl anderzijds wel kan worden gezegd dat het appel een reële -dat wil zeggen: niet verwaarloosbare- kans van slagen had gehad, dient met de door Incoparts in de conclusie van repliek bepleite methode een schatting gemaakt te worden van de kans van slagen van het appel. Deze schatting kan de vorm aannemen van het begroten van die kans op een percentage, dat dan, toegepast op de omvang van de oorspronkelijke vordering, de door [gedaagden] te vergoeden schade (in hoofdsom) vormt.
4.3
De rechtbank zal derhalve eerst pogen vast te stellen wat in appel zou zijn beslist.
Er waren in de oorspronkelijke procedure vier verweren gevoerd, die als volgt kort kunnen worden samengevat:
a) het vereiste verzekerd belang ontbreekt, omdat de eigendom van de lading ten tijde van de diefstal niet meer bij Incoparts berustte maar bij Gigahertz, als gevolg van de CIP-levering;
b) verzekeraars zijn in hun belang geschaad omdat Incoparts de van Gigahertz ontvangen koopprijs nog diezelfde dag heeft terugbetaald;
c) verzekeraars komt een beroep toe op art. 251 jo. 269 K omdat Gigahertz deel uitmaakte van een BTW-carroussel en Incoparts daarvan wist;
d) betwist wordt dat in de dozen chips van de gestelde waarde aanwezig waren.
De rechtbank heeft de zaak op het eerste verweer -de eigendomsovergang- afgedaan zonder nadere bewijslevering door getuigen toe te laten. Uit het partijdebat, zowel in de oorspronkelijke procedure als in deze procedure, blijkt dat de stelling van Incoparts in appel in de kern zou zijn geweest dat het gestelde in de pro forma factuur (als vermeld in 2.2) de mondelinge overeenkomst tussen haar en Gigahertz niet juist weergaf; afgesproken was immers volgens Incoparts “hold for release”, waarbij Dimension Cargo (de pakhuishouder) de lading voor Incoparts onder zich hield totdat zij, Incoparts, een document strekkende tot vrijgave aan Gigahertz tekende.
In de oorspronkelijke procedure had Incoparts reeds een aanzienlijke hoeveelheid schriftelijk materiaal overgelegd. In deze procedure heeft Incoparts voorts enige nieuwe stukken overgelegd, waaronder de inkooporder van Gigahertz; aangenomen moet worden, dat zij die stukken in appel in de oorspronkelijke procedure ook zou hebben overgelegd.
In haar visie is het bewijs van die stelling reeds geleverd door dat schriftelijk materiaal en zou het aan verzekeraars zijn geweest om daartegen tegenbewijs te leveren. Op basis van haar opstelling in dit geding moet voorts worden aangenomen dat zij (ook) een concreet bewijsaanbod van die stelling zou hebben gedaan.
Daarnaast zou, wellicht, nog zijn aangevoerd dat zelfs als de leveringsconditie CIP wel was afgesproken, zoals is vermeld op de factuur, deze zo moet worden geïnterpreteerd dat de eigendom op het moment van de diefstal nog niet was overgegaan.
4.4
Voor wat betreft die laatste grond acht de rechtbank de kans van slagen van het appel (vrijwel) nihil.
Het CIP -Carriage and Insurance Paid- beding komt voor in de Incoterms en is een in het handelsverkeer frequent gebruikt leveringsbeding. De heersende leer omtrent de betekenis daarvan is, dat de eigendom, althans het risico van verlies etc. overgaat op de koper zodra de goederen aan de (eerste) vervoerder worden overgedragen. Dat is ook de betekenis die de rechtbank in het vonnis in de oorspronkelijke procedure daaraan heeft toegekend. Mede gelet op het belang van de rechtszekerheid, dat meebrengt dat er in het (internationaal) handelsverkeer geen twijfel bestaat over de interpretatie van deze term, zou het Hof slechts in een zeer uitzonderlijk geval bereid zijn geweest tot een andere uitleg. Dat het hier zou gaan om een dergelijk uitzonderlijk geval is volstrekt niet aannemelijk gemaakt of geworden.
4.5
Voor wat betreft de inhoud van de overeenkomst ligt het anders.
Het Hof zou van oordeel zijn geweest dat de bewijslast van de stelling dat Incoparts een verzekerd belang bij de lading had in beginsel op haar als verzekerde rustte. Dat is immers vaste jurisprudentie.
Op basis van het schriftelijk materiaal (zoals dat thans in dit geding ter tafel is) zou het Hof met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet hebben gemeend dat Incoparts dat bewijs reeds geleverd had. Immers, de betwisting van verzekeraars zou zeker als voldoende gemotiveerd en onderbouwd zijn beschouwd, zodat het Hof het reeds beschikbare materiaal nader inhoudelijk zou hebben bezien. Hoewel dat materiaal een zekere steun biedt aan Incoparts’ lezing van de afspraken zijn de overgelegde verklaringen niet onder ede ten overstaan van een rechter afgelegd, terwijl de inkooporder van Gigahertz van na de diefstal dateert. De factuur, die in het algemeen, ook in Incoparts’ visie, geacht moet worden een weergave van de afspraken te bevatten, vermeldt CIP, evenals de voor haar eigen interne administratie opgestelde purchase order. Voorts is door Gigahertz feitelijk zonder, althans vóór inspectie betaald, hetgeen bij een hold for release- afspraak niet voor de hand ligt. Voor het overige zijn er veel elementen die zowel in de ene als in de andere lezing van de inhoud van de overeenkomst zouden kunnen passen.
Hoewel het Hof het bewijs dus niet als (voorshands) reeds geleverd zou hebben beschouwd moet, gelet op de maatstaf die het Hof had moeten aanleggen bij het (alsnog) toelaten van getuigenbewijs in appel -te weten dat het moet gaan om een voldoende concreet bewijsaanbod van feiten, die voor de beslissing van belang kunnen zijn- zonder meer worden aangenomen dat Incoparts tot die bewijslevering zou zijn toegelaten.
Teneinde vast te stellen wat het Hof zou hebben beslist na bewijslevering zal de rechtbank dan ook thans Incoparts toelaten tot dat bewijs.
4.6
Als Incoparts slaagt in dat bewijs dient vervolgens bezien te worden of de andere verweren van verzekeraars ertoe zouden hebben geleid dat de vordering toch zou zijn afgewezen.
4.6.1
Als Incoparts slaagt in het bewijs is daarmee de verplichting tot het terugbetalen van de koopprijs aan Gigahertz gegeven; als immers de eigendom niet was overgegaan ten tijde van de diefstal kon Incoparts die daarna uiteraard niet meer aan Gigahertz verschaffen.
4.6.2
Voor wat betreft de gestelde betrokkenheid van Incoparts bij een BTW-carrousel zou de bewijslast op verzekeraars hebben gerust. Hier zou het Hof de betwisting van Incoparts voldoende concreet en gemotiveerd hebben gevonden. Onduidelijk is, of verzekeraars in staat zouden zijn geweest behoorlijk aanvullend bewijs te leveren. De thans door [gedaagden] overgelegde stukken zijn daartoe in elk geval niet voldoende. Gigahertz is kennelijk nooit veroordeeld, er bestaan slechts -betrekkelijk vage- aanwijzingen omtrent de carrousel als zodanig en geen concrete aanwijzingen dat deze transactie daarmee verband houdt; belangrijk is bovendien dat het bestaan van een BTW-carrousel waaraan Gigahertz deelnam op zichzelf niet impliceert dat Incoparts daarvan wist of anderszins te kwader trouw was.
Hoewel niet uitgesloten kan worden dat verzekeraars op dat punt met relevant aanvullend (getuigen)bewijs hadden kunnen komen acht de rechtbank die kans verwaarloosbaar. Mede in aanmerking genomen het gebrek aan een concreet bewijsaanbod in dit geding is de rechtbank dan ook van oordeel dat het Hof dat verweer van verzekeraars gepasseerd zou hebben.
4.6.3
De gestelde omvang van de schade zou Incoparts hebben moeten bewijzen. De rechtbank is, op basis van de op dat punt in dit geding inmiddels overgelegde stukken (waaronder de inkoopfacturen en de onderzoeksrapporten van de dozen) van oordeel dat het bewijs voorshands geleverd is. Daarmee moet dus worden aangenomen dat ook het Hof tot datzelfde oordeel zou zijn gekomen. In dat verband verdient opmerking dat de -thans door [gedaagden] overgenomen- stellingen van verzekeraars op dit punt sterk leunen op de hiervoor ondeugdelijk bevonden gedachte, dat deze lading deel uit maakt van een BTW-carrousel en voor het overige gebaseerd zijn op informatie uit niet-concludente bronnen van jaren later omtrent het al dan niet bestaan van de leveranciers. Aangenomen moet dan ook worden, dat verzekeraars hoogstens toegelaten zouden zijn tot het leveren van tegenbewijs. Dat zij daarin zouden zijn geslaagd acht de rechtbank, gelet op de aard van die bewijsopdracht, zeer onwaarschijnlijk.
4.7
Als het Hof Incoparts in de bewijslevering geslaagd zou hebben geacht zou hij dus de besproken verweren van verzekeraars hebben verworpen en zou de vordering zijn toegewezen voor zover deze zag op de hoofdsom.
Het debat aangaande de bijvorderingen (expertisekosten en buitengerechtelijke kosten) is in deze procedure nog onvoldoende gevoerd; partijen zullen dat, desgewenst, bij conclusie na enquête mogen voortzetten.
4.8.1
Als Incoparts niet slaagt in dat bewijs moet voorshands worden aangenomen dat zij daarin bij het hof ook niet geslaagd zou zijn en zou het Hof de vordering van Incoparts in de oorspronkelijke procedure hebben afgewezen, tenzij Incoparts aannemelijk kan maken dat in de oorspronkelijke procedure -de bewijslevering zou vermoedelijk in 2007 hebben plaatsgevonden- meer of ander getuigenbewijs voorhanden zou zijn geweest dan nu. In dat geval is ruimte voor een schatting van de kansen als hiervoor bedoeld.
Zij zal zich daaromtrent bij conclusie na enquête kunnen uitlaten.
4.8.2
Als zij dat niet aannemelijk kan maken zal ook de onderhavige vordering worden afgewezen.
Voor wat betreft de hoofdsom en, in beginsel, ook voor wat betreft de expertisekosten en de buitengerechtelijke kosten volgt dat uit de overwegingen hiervoor; door de beroepsfout is dan immers geen schade veroorzaakt, nu de vordering in appel integraal zou zijn afgewezen.
4.9 de declaraties
De vordering tot terugbetaling van ten onrechte aan [gedaagden] betaalde declaraties wegens verrichte werkzaamheden ontbeert een deugdelijke grondslag.
Vast staat dat [gedaagden] werkzaamheden heeft verricht die, kennelijk conform de daaromtrent tussen partijen gemaakte afspraken, zijn vergoed. Behoudens de onder 4.1 bedoelde beroepsfout wordt zelfs niet gesteld dat die ondeugdelijk zouden zijn verricht. Het verliezen van de oorspronkelijke procedure als zodanig is in elk geval niet een dergelijke fout. Dat de oorspronkelijke procedure een kansloze procedure was is, naar uit het vorenstaande blijkt, niet houdbaar. Nog daargelaten of een beroepsfout zonder meer zou moeten leiden tot terugbetaling van de betaalde bedragen, in dit geval is daarvan dus geen sprake.
4.9 de exoneratie
4.9.1
Reeds thans wordt overwogen, dat de exoneratieclausule als geciteerd onder 2.13 deel uitmaakt van de overeenkomst van opdracht tussen Incoparts als cliënt en [gedaagden] als advocaat. De herhaalde vermelding op de brieven en facturen, waartegen Incoparts nooit heeft geprotesteerd, is daartoe voldoende. Daarbij is meegewogen dat dit een eenvoudig te begrijpen clausule is, die in dit soort relaties volkomen gebruikelijk is. Nu Incoparts een internationaal opererend bedrijf is, is de regeling in het Burgerlijk Wetboek omtrent grijze en zwarte lijstbedingen niet, ook niet bij wijze van analogie of reflexwerking, van toepassing. Art. 6: 233 lid 1 BW mist toepassing; de vermelding onderaan de correspondentie is voldoende om de cliënt, dus Incoparts, te informeren, nu de afgedrukte tekst ook de gehele tekst vormt. De buitengerechtelijke vernietiging, wat daarvan verder ook zij, miste dus effect.
De clausule is voorts niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde, ook niet als gevolg van de regels van de Orde van Advocaten. Het eigen risico wordt in voorkomend geval separaat tussen [gedaagde sub 1] en haar verzekeraars afgewikkeld, daar staat Incoparts buiten.
4.9.2
Nu onduidelijk is wat de positie van de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagden] is en daarmee ook, wat het praktisch gevolg zal zijn van een beroep op de clausule en in dat verband de redelijkheid en billijkheid daarvan, zullen partijen zich daarover bij conclusie na enquête nader mogen uit laten.
In dat verband wordt opgemerkt dat, als [gedaagden] geen (of beperkte) dekking blijkt te hebben als gevolg van een aan hem toe te rekenen probleem met zijn verzekeraars, dit gevolgen kan hebben voor de redelijkheid en billijkheid van een beroep op die clausule.
5 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
laat Incoparts toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de mondelinge overeenkomst tussen haar en Gigahertz met betrekking tot de koop van de lading ertoe strekte, dat de eigendom daarvan ten tijde van de diefstal nog bij Incoparts berustte;
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Hofmeijer-Rutten;
bepaalt dat de advocaten aan beide zijden binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan eigen zijde in de maanden februari- mei 2009 waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;
bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd.
Dit vonnis is gewezen door mr Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken in het openbaar.
106