Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1819

Datum uitspraak2009-01-21
Datum gepubliceerd2009-02-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3706 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende zorgvuldig medische onderzoek. Geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Voldoende inzichtelijk gemaakt dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet overtreft.


Uitspraak

07/3706 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2007, 06/2551 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 21 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2008. Voor appellante is verschenen mr. Van den Bogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante was werkzaam als journaliste voor 32 uur per week toen zij op 17 maart 2003 uitviel met RSI-klachten. Aansluitend aan de wachttijd is appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. In het kader van een herbeoordeling is appellante op het spreekuur van 24 oktober 2005 door verzekeringsarts E.M. Elders onderzocht. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellante beperkingen heeft ten aanzien van voortdurend zwaar werk, beeldschermwerk, deadlines, hoge werkdruk en direct contact met lastige klanten. Met inachtneming van deze beperkingen heeft Elders de functionele mogelijkheden van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2005. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige H.C. Groen op 17 november 2005 een rapport uitgebracht. In dit rapport is hij tot de conclusie gekomen dat appellante geschikt kan worden geacht voor functies die vanuit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) zijn verkregen. Op basis van drie van deze functies heeft hij het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op 17,39%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 24 november 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 18 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 1.2. Bij besluit van 25 juli 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 november 2005 ongegrond verklaard. Hieraan ten grondslag liggen rapportages van bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan en bezwaararbeids-deskundige C.J.T. Neefjes. Tan heeft aanleiding gezien de FML van 24 oktober 2005 op enkele punten te wijzigen en heeft een aangepaste FML opgesteld van 19 juni 2006. Neefjes heeft, zoals is aangegeven in zijn rapportage van 19 juli 2006, met inachtneming van de aangepaste FML, de aan de schatting ten grondslag gelegde functies beoordeeld en enkele primair geselecteerde functies laten vervallen. Op basis van drie van de resterende functies, te weten statistisch onderzoeker, verkoper groothandel en brugwachter, heeft Neefjes de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend en is tot de conclusie gekomen dat op basis van de uitkomst van deze berekening appellante, conform de primaire beslissing, dient te worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen. Aangezien een afdoende arbeidskundige onderbouwing door het Uwv eerst in beroep was geleverd, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand gelaten. 3. In hoger beroep heeft appellante – onder verwijzing naar de gronden in beroep – zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het Uwv haar gezondheidssituatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen niet onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft appellante onder meer aangevoerd dat er op de datum in geding sprake is van een (forse) disbalans tussen draagkracht en draaglast. Ter onderbouwing heeft appellante een ongedateerde brief en een brief van 27 september 2005 van Mensendieck oefentherapeut M. Wolfkamp, een brief van 24 september 2006 van revalidatiearts F. Stam, een psychologisch rapport van 5 december 2006 van psycholoog J.L. Zant en een brief van 27 november 2007 van maatschappelijk werkster M. van Hout overgelegd. Voorts is aangevoerd dat appellante niet over voldoende persuasieve eigenschappen zou beschikken om de functie van verkoper groothandel te kunnen vervullen, waarvoor zij tevens overgekwalificeerd is. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Daarbij tekent de Raad aan dat bezwaarverzekeringsarts Tan appellante op het spreekuur van 12 mei 2006 psychisch en lichamelijk heeft onderzocht en daarbij de beschikking had over de informatie van de cardioloog van 30 juni 2003, de neuroloog van 29 juni 2005 en de Mensendiecktherapeut van oktober 2005. Ten aanzien van de overgelegde medische informatie in hoger beroep kan de Raad zich verenigen met het commentaar van bezwaarverzekeringsarts Tan van 2 december 2008 dat in deze informatie geen relevante nieuwe medische feiten naar voren komen die van invloed zijn op de vastgestelde arbeidsbeperkingen. De gegevens met betrekking tot de psychische component waren al bij het onderzoek in bezwaar bekend en uit de rapportage van psycholoog Zant blijkt geen sprake te zijn van objectiveerbare ziekte of gebreken in psychiatrische zin. Met de fysieke klachten is reeds voldoende rekening gehouden bij de vaststelling van appellantes belastbaarheid, zoals is aangegeven in de rubriek dynamische en statische belasting van de FML, aldus de bezwaarverzekeringsarts. 4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing overweegt de Raad het volgende. 4.4. Bezwaararbeidsdeskundige J. Oosterveld heeft in zijn rapportage van 13 februari 2007, ten aanzien van de stelling dat appellante niet geschikt is voor de functie van verkoper groothandel omdat zij niet in het bezit is van een MBO-diploma, overwogen dat bij deze functie opleidingsniveau 5 wordt gevraagd zonder specifieke opleidingsrichting. Dit opleidingsniveau kent de definitie “Middelbaar Beroepsonderwijs gediplomeerd of gelijkwaardig”. Het gaat daarbij ook om opleidingen die zijn afgerond en die toelating geven tot niveau 6, waarbij gedacht kan worden aan een afgeronde HAVO of VWO. Nu appellante onder andere een VWO-diploma bezit, kan zij voldoen aan de gestelde opleidings- en ervaringseisen, aldus Oosterveld. De Raad ziet geen aanleiding het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige voor onjuist te houden en neemt daarbij in aanmerking dat, zoals blijkt uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 18 juli 2006 in samenhang met de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Neefjes, voor de functie verkoper groothandel geen specifiek diploma is vereist, maar dat de werkgever een (minimale) opleidingseis aan de medewerkers heeft willen stellen. Met betrekking tot de grief dat appellante voor de functie verkoper groothandel niet beschikt over voldoende persuasieve eigenschappen, stelt de Raad vast dat uit de functiebeschrijving van de desbetreffende functie niet blijkt dat zodanige eisen worden gesteld, waarbij de Raad voorts van belang acht dat Oosterveld in zijn rapportage van 8 december 2008 aanvullend genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze functie voor appellante geschikt is te achten. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad terecht artikel 8:72, derde lid, van de Awb toegepast. De arbeidskundige rapportage van 13 februari 2007 van Oosterveld met de daarbij overgelegde aangepaste FML van 12 februari 2007 maken voldoende inzichtelijk dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet overtreft. 5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op juiste gronden de WAO-uitkering van appellante met ingang van 18 januari 2006 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit terecht geheel in stand heeft gelaten. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar 21 januari 2009. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) M.D.F. de Moor. MH