Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1840

Datum uitspraak2009-02-04
Datum gepubliceerd2009-02-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801428/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland (hierna: het college) aan Vechtland projectontwikkeling B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tweetal woningen op het perceel Walsteeg ongenummerd te 's-Heerenberg (hierna: het perceel).


Uitspraak

200801428/1. Datum uitspraak: 4 februari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], en anderen, appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 januari 2008 in zaken nrs. 07/497, 07/498, 07/499, 07/500, 07/0501 in het geding tussen: [appellanten] en het college van burgemeester en wethouders van Montferland. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Montferland (hierna: het college) aan Vechtland projectontwikkeling B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een tweetal woningen op het perceel Walsteeg ongenummerd te 's-Heerenberg (hierna: het perceel). Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college de vrijstelling en bouwvergunning overgeschreven op naam van [appellant A] en [appellant B]. Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het college de door [belanghebbenden] tegen het besluit van 30 mei 2006 gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en, voor zover hier van belang, een nieuwe vrijstelling en bouwvergunning verleend, waaraan alsnog de voorwaarde is verbonden dat de op het perceel uit te voeren graafwerkzaamheden moeten worden begeleid door een daartoe bevoegde archeoloog. Bij uitspraak van 15 januari 2008, verzonden op 16 januari 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellante], [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellante], [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Zij hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant A] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [appellant A], directeur, bijgestaan door mr. M.H.M. Deppenbroek, advocaat te Doetinchem, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Broekman en V.A.A.M. Jansen, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende beroep in stellen tegen een besluit. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. 2.1.1. Nu [appellant A] en [appellant B] na de overschrijving van de vrijstelling en bouwvergunning beiden vergunninghouder zijn, kunnen zij als belanghebbende worden aangemerkt. [appellante] is niet de vergunninghouder, doch heeft als aannemer van de bouwwerkzaamheden, slechts een afgeleid belang bij het besluit van 6 februari 2007. Zij is dan ook geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] derhalve ten onrechte ongegrond verklaard. De omstandigheid dat [appellant A] directeur, tevens enig aandeelhouder is van [appellante], welke vennootschap enig aandeelhouder is van [appellante], leidt niet tot een ander oordeel. 2.2. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit op bezwaar in strijd is met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Zij voeren daartoe aan dat het college de verplichting tot uitvoering van archeologisch onderzoek niet in zijn heroverweging in bezwaar had mogen betrekken, nu [belanghebbenden] dit aspect niet in hun bezwaren hebben aangevoerd. 2.2.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college, los van de aangevoerde bezwaren, de verplichting tot uitvoering van archeologisch onderzoek bij de heroverweging van het besluit van 30 mei 2006 mocht betrekken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 oktober 2008 in zaak nr. 200708648/1), volgt uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt en is de bezwaarschriftenprocedure bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. 2.3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het verbinden van de voorwaarde van archeologisch onderzoek aan de bouwvergunning in strijd is met artikel 56 van de Woningwet (hierna: Ww), nu de voorwaarde geen betrekking heeft op het bouwplan. 2.3.1. Ingevolge artikel 56 van de Ww mogen burgemeester en wethouders aan de bouwvergunning slechts voorwaarden verbinden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, moet voldoen. 2.3.2. [appellant A] en [appellant B] betogen terecht dat het verbinden van de voorwaarde van archeologisch onderzoek aan de bouwvergunning in strijd is met artikel 56 van de Ww. Verlening van de bouwvergunning is echter mogelijk geworden, doordat ten behoeve van het bouwplan vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO). Om die reden moet de verplichting tot het instellen van archeologisch onderzoek worden aangemerkt als een aan de vrijstelling verbonden voorwaarde als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de WRO. 2.3.3. Ingevolge artikel 15, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 19a, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, mogen aan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt verleend, in het plan zijn opgenomen. 2.3.4. Vrijstelling is verleend, omdat het bouwplan in strijd is met de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen ten aanzien van de bebouwingszone op het perceel en de goothoogte van de voorgevel. Aangezien deze bepalingen niet strekken tot bescherming van het belang bij behoud van het historische karakter van de stadskern van 's-Heerenberg - waarin het perceel is gesitueerd - kon de voorwaarde van archeologisch onderzoek niet aan de verleende vrijstelling worden verbonden. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het college deze voorwaarde bij zijn besluit op bezwaar alsnog aan de vrijstelling mocht verbinden. De aangevallen uitspraak komt, wegens strijd met artikel 15, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 19a, eerste lid, van de WRO, voor vernietiging in aanmerking. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren en het door [appellant A] en [appellant B] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren, alsmede het besluit op bezwaar van 6 februari 2007 vernietigen, voor zover daarbij het besluit van 30 mei 2006 is herroepen en een nieuwe vrijstelling en bouwvergunning is verleend, waaraan alsnog de voorwaarde is verbonden dat de op het perceel uit te voeren graafwerkzaamheden moeten worden begeleid door een daartoe bevoegde archeoloog. 2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 januari 2008 in zaken nrs. 07/497, 07/498, 07/499, 07/500, 07/0501; III. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk; IV. verklaart het door [appellant A] en [appellant B] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Montferland van 6 februari 2007, voor zover daarbij het besluit van 30 mei 2006 is herroepen en een nieuwe bouwvergunning en vrijstelling is verleend, waaraan alsnog de voorwaarde is verbonden dat de op het perceel uit te voeren graafwerkzaamheden moeten worden begeleid door een daartoe bevoegde archeoloog; VI. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellante], [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Montferland aan [appellante], [appellant A] en [appellant B] tezamen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VII. gelast dat de gemeente Montferland aan [appellante], [appellant A] en [appellant B] tezamen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 718,00 (zegge: zevenhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton w.g. Lodder lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009 17-593.