Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1841

Datum uitspraak2009-02-04
Datum gepubliceerd2009-02-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802003/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breukelen (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] een woonvergunning te verlenen voor het in gebruik nemen van het zomerhuis op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als burgerwoning.


Uitspraak

200802003/1. Datum uitspraak: 4 februari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/750 van de rechtbank Utrecht van 5 februari 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Breukelen. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breukelen (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] een woonvergunning te verlenen voor het in gebruik nemen van het zomerhuis op het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) als burgerwoning. Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 februari 2008, verzonden op 11 februari 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 april 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door A.F.E.M. Emmelot, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Woningwet is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders (woonvergunning) een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat, ofschoon niet ongeschikt voor bewoning, laatstelijk niet of wederrechtelijk als woning of woonwagen werd gebruikt, als woning of woonwagen in gebruik te geven of te nemen. Ingevolge het tweede lid, zoals dat luidde ten tijde van het besluit op bezwaar, mag alleen en moet de woonvergunning worden geweigerd indien het beoogde gebruik van het gebouw dan wel het gedeelte van het gebouw niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening of in strijd is met het desbetreffende bestemmingsplan. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijven, voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing. Ingevolge het tweede lid blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt. Ingevolge artikel 17 van de Verordening op de recreatieverblijven in de gemeente Breukelen (hierna: de Verordening) mogen de zomerhuisjes uitsluitend worden bewoond door de rechthebbende en degene aan wie hij schriftelijk vergunning geeft, al dan niet tegen een vergoeding, tot tijdelijke bewoning van het huisje. Van het verlenen van deze vergunning moet tenminste zeven dagen vóór dat daarvan gebruik gemaakt zal worden, aan burgemeester en wethouders bericht gezonden worden, die hiervan bericht van ontvangst zenden. Het bewonen van een zomerhuisje zonder deze vergunning is verboden. Wie handelt in strijd met het bepaalde in het eerste lid, wordt geacht zonder vergunning het zomerhuisje te bewonen. Het is verboden de zomerhuisjes te bewonen in het tijdvak van 1 november tot 1 april daaraan voorafgaand. Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Gebruiksregeling uitbreidingsplannen 1994", voor zover thans van belang, worden voor de gronden die zijn gelegen binnen het uitbreidingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen voor een gedeelte van het Plassengebied ten oosten van de kom 1959" (hierna: het uitbreidingsplan) de volgende "bepaling" toegevoegd, die luidt als volgt: Ingevolge artikel I, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Gebruiksregeling uitbreidingsplannen 1994", voor zover thans van belang, is het verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan bepaalde. 2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 9 van de Woningwet moet leiden tot het buiten toepassing laten van artikel 17 van de Verordening, nu artikel I, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Gebruiksregeling uitbreidingsplannen 1994" een gebruiks- en verbodsbepaling bevat en dus hetzelfde onderwerp regelt als artikel 17 van de Verordening. 2.2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 17 van de Verordening en artikel I, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Gebruiksregeling uitbreidingsplannen 1994" niet hetzelfde onderwerp regelen, omdat artikel 17 specifieke voorschriften bevat ten aanzien van zomerhuisjes en, anders dan artikel I, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Gebruiksregeling uitbreidingsplannen 1994", niet als een algemene bepaling die al het strijdig gebruik, ongeacht de aard ervan, verbiedt, kan worden aangemerkt. Dit betoog faalt derhalve. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in artikel 17 van de Verordening geen grond kan worden gevonden voor weigering van de woonvergunning. Daartoe voert hij in de eerste plaats onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van 23 juni 1986 in zaak nr. A-31.5913 (1982) (AB 1987, 206) aan dat deze bepaling door de vaststelling van artikel 352 van de bouwverordening (oud) van de gemeente Breukelen is komen te vervallen. Bovendien regelt artikel I, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Gebruiksregeling uitbreidingsplannen 1994" hetzelfde onderwerp als artikel 17 van de Verordening zodat ook om die reden toepassing van artikel 17 van de Verordening niet mogelijk is, aldus [appellant]. 2.3.1. De rechtbank heeft evenwel terecht overwogen dat artikel 17 van de Verordening niet is vervallen door de vaststelling van artikel 352 van de bouwverordening (oud) van de gemeente Breukelen, omdat artikel 17 van de Verordening specifieke voorschriften bevat ten aanzien van zomerhuisjes en niet als een algemene gebruiksbepaling kan worden aangemerkt. Het beroep van [appellant] op de door [appellant] aangehaalde uitspraak van Afdeling rechtspraak van 23 juni 1986 in zaak nr. A-31.5913 (1982) (AB 1987, 206) gaat niet op. Artikel 17 van de Verordening behelst een specifieke regeling van het bewonen van het ingevolge artikel 12 van het uitbreidingsplan op het perceel toegestane zomerhuis. De in de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling rechtspraak van 23 juni 1986 aan de orde zijnde bepaling betrof daarentegen een verbod voor het gebruik van bebouwing voor een reeks nader in de bepaling aangegeven doeleinden. Deze bepaling is, ondanks de daarin gegeven opsomming, dermate ruim van opzet dat deze naar haar strekking op een lijn gesteld kan worden met het in artikel 352 van de bouwverordening (oud) van de gemeente Breukelen opgenomen algemene gebruiksverbod. Bij het specifieke tegen permanente bewoning gerichte artikel 17 van de Verordening is dat niet het geval. Ook dit betoog faalt derhalve. 2.3.2. Bij uitspraak van 14 februari 1997 in zaak nr. R03.93.0495 heeft de Afdeling overwogen dat de Verordening, gelet op de voorschriften die deze verordening geeft betreffende het gebruik, bouwen en onderhoud van recreatieverblijven, kan worden beschouwd als een bijzondere bouwverordening. [appellant] voert terecht aan dat de rechtbank dit niet heeft onderkend. 2.3.3. Uit het voorgaande volgt dat het in gebruik nemen van het zomerhuis op het perceel als burgerwoning in strijd is met artikel 17 van de Verordening en aldus de gevraagde woonvergunning ingevolge artikel 60, tweede lid, van de Woningwet moest worden geweigerd. De rechtbank is terecht, zij het op onjuiste gronden, tot dezelfde conclusie gekomen. Gegeven voormelde weigeringsgrond die dwingend van aard is, behoeft het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het in gebruik nemen van het zomerhuis op het perceel als burgerwoning niet in strijd is met het uitbreidingsplan dan wel onder de werking valt van de in bestemmingsplan "Gebruiksregeling uitbreidingsplannen 1994" neergelegde overgangsbepaling geen nadere bespreking meer. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Sloots lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009 499.