Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1871

Datum uitspraak2009-02-04
Datum gepubliceerd2009-02-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803340/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: het college) aan Groenblok B.V., handelend onder de naam Tuincentrum Overvecht, (hierna: Tuincentrum Overvecht) vrijstelling verleend voor de verkoop van huisdierbenodigdheden op een bruto-vloeroppervlakte van 250 m² in het tuincentrum op het perceel, plaatselijk bekend Claudiuslaan 60 te Beuningen (hierna: het perceel).


Uitspraak

200803340/1. Datum uitspraak: 4 februari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 maart 2008 in zaak nr. 07/1577 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Beuningen. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: het college) aan Groenblok B.V., handelend onder de naam Tuincentrum Overvecht, (hierna: Tuincentrum Overvecht) vrijstelling verleend voor de verkoop van huisdierbenodigdheden op een bruto-vloeroppervlakte van 250 m² in het tuincentrum op het perceel, plaatselijk bekend Claudiuslaan 60 te Beuningen (hierna: het perceel). Bij uitspraak van 27 maart 2008, verzonden op 27 maart 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door A.H. van Leeuwen en A.G. Bulten, en het college vertegenwoordigd door J.J.M. van der Zande, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Tuincentrum Overvecht, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn en J.M. Vos. 2. Overwegingen 2.1. Vast staat dat de verkoop van huisdierbenodigdheden op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan "Park de Heuve deelplan 4". Het college heeft toepassing gegeven aan de bevoegdheid voor dat gebruik vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985). 2.2. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985 komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een brutovloeroppervlak van 1500 m². 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Daartoe is aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat met de in artikel 20, eerste lid, onder e, van het Bro 1985 genoemde brutovloeroppervlak van 1.500 m² wordt gedoeld op de totale in gebruik zijnde winkeloppervlakte en niet op de oppervlakte waartoe de voorziene wijziging in het gebruik beperkt blijft. 2.4. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft gelet op de bewoordingen van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985 terecht overwogen dat het daarin genoemde maximale brutovloeroppervlak van 1500 m² enkel ziet op de oppervlakte van de wijziging van het gebruik en niet op de overige in gebruik zijnde winkeloppervlakte. Het gebruik daarvan wordt immers niet gewijzigd. Een herhaalde toepassing van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985, waardoor het gewijzigd gebruik van de totale in gebruik zijnde winkeloppervlakte meer zou worden dan de genoemde 1500 m2, zou in strijd komen met het doel en de strekking van artikel 19, derde lid, van de WRO. In dat geval dient gebruik te worden gemaakt van de in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO neergelegde bevoegdheden. Aangezien de wijziging van het gebruik een oppervlakte van 250 m² betreft en van uitbreiding geen sprake is, was het college bevoegd vrijstelling met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO te verlenen. 2.5. De Afdeling ziet in hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd, dat slechts een verwijzing inhoudt naar het bij de rechtbank aangevoerde, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte of op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat het besluit van 6 maart 2007 in stand kan blijven. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Offers w.g. Soede lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2009 270-580.