Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1915

Datum uitspraak2009-02-04
Datum gepubliceerd2009-02-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers24-002317-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bevoegdheid economische politierechter na voeging ter zitting van commune zaak. De economische politierechter heeft ter zitting de voeging gelast van feiten, vermeld op twee afzonderlijke dagvaardingen. De ene dagvaarding vermeldde feiten waarvan de kennisneming is voorbehouden aan de economische politierechter, de andere dagvaarding vermeldde een feit waarvan in beginsel de kennisneming is voorbehouden aan de over commune feiten oordelende rechter. Onder de in artikel 39 WED genoemde voorwaarden kunnen economische en commune delicten gelijktijdig worden berecht door de economische (politie)rechter. De eerste voorwaarde is dat de het commune delict is begaan in samenhang met het economische delict en de tweede voorwaarde is dat het economische delict samen met het commune delict is ten laste gelegd. Met betrekking tot de samenhang van de economische delicten met het commune delict in de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat bij alle ten laste gelegde feiten (mede) het welzijn van het dier het - door het onderliggende strafbare feit - te beschermen rechtbelang is. Gelet daarnaast op het feit dat alle feiten zien op de bedrijfsvoering van verdachte in verband met de wijze waarop zij haar runderen verzorgt en gelet op het feit dat de overtredingen zijn geconstateerd in een reeks van controles binnen een zeker tijdsbestek en op dezelfde plaats is het hof van oordeel dat er sprake is van samenhang zoals bedoeld in artikel 39 WED. Voorts beschouwt het hof de feiten - nu deze ter terechtzitting gevoegd zijn - als tezamen ten laste gelegd. Aan dit oordeel doet niet af de enkele omstandigheid dat het commune feit niet op dezelfde dagvaarding is vermeld. Het hof zal de economische politierechter om voormelde redenen niet onbevoegd verklaren ter zake het commune feit en acht zich bevoegd de zaak in zijn geheel af te doen. De belangen van verdachte zijn daarbij niet geschaad. Veroordeling tot een geldboete van € 500 subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis en een geldboete van € 100 subsidiair 2 dagen vervangende hechtenis.


Uitspraak

Arrest van 4 februari 2009 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 september 2007 in de oorspronkelijk onder de parketnummers [parketnummer 1] en [parketnummer 2] afzonderlijk aangebrachte, maar ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde strafzaken, hierna te noemen respectievelijk zaak A en zaak B, tegen: [verdachte], geboren op [1923] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsvrouw van verdachte, mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Zwolle. Het vonnis waarvan beroep De economische politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis, in de gevoegde zaken, wegens misdrijven en een overtreding veroordeeld tot straffen, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen. Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen omdat deze tevens een beslissing heeft genomen ter zake van een commuun delict, dat ter zitting door de economische politierechter is gevoegd. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof: - verdachte zal vrijspreken van het haar in zaak A, onder 2, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde; - het in zaak A onder 1 en in zaak B, eerste gedachtestreepje, ten laste gelegde bewezen zal verklaren en haar ter zake zal veroordelen tot een geldboete van € 500 subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis; - het in zaak A onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en haar ter zake zal veroordelen tot een geldboete van € 100 subsidiair 2 dagen vervangende hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Bevoegdheid De economische politierechter heeft ter terechtzitting van 14 augustus 2007 de voeging gelast van de feiten vermeld op de dagvaardingen voorzien van de parketnummers [parketnummer 1] en [parketnummer 2]. De dagvaarding met eerstgenoemd parketnummer vermeldt feiten waarvan de kennisneming is voorbehouden aan de economische politierechter. De dagvaarding met het tweede parketnummer vermeldt een feit waarvan kennisneming - in beginsel - is voorbehouden aan de over commune feiten oordelende rechter. De advocaat-generaal heeft - zakelijk weergegeven - (primair) gevorderd dat het vonnis van de economische politierechter moet worden vernietigd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de economische politierechter een commuun delict heeft berecht terwijl hij daartoe niet bevoegd was. Weliswaar - aldus de advocaat-generaal - is er sprake van samenhang tussen de economische delicten en het commune feit, maar het gegeven dat er sprake is van twee afzonderlijke tenlasteleggingen maakt dat er sprake is van onbevoegdheid van de economische politierechter. De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting van het hof desgevraagd uitdrukkelijk verzocht de zaak, mede vanwege de hoge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat verdachte heeft aangegeven dat zij graag wil dat de zaak worden afgedaan, in zijn geheel af te doen. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van het hof. Artikel 39 van de Wet op de economische delicten (WED) luidt als volgt: 1. De economische kamers van de rechtbank, bedoeld in artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie, behandelen en beslissen ook zaken betreffende strafbare feiten die geen economische delicten zijn, indien de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van die strafbare feiten en die strafbare feiten zijn begaan in samenhang met een of meer economische delicten, en die strafbare feiten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die economische delicten. 2. Berechting door een andere dan de economische kamer is mogelijk indien economische delicten zijn begaan in samenhang met een of meer strafbare feiten, niet zijnde economische delicten waarvan de rechtbank bevoegd is kennis te nemen en die economische delicten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die andere strafbare feiten. Onder de in artikel 39 WED genoemde voorwaarden kunnen economische en commune delicten gelijktijdig worden berecht door de economische (politie)rechter. De eerste voorwaarde is dat de het commune delict is begaan in samenhang met het economische delict en de tweede voorwaarde is dat het economische delict samen met het commune delict is ten laste gelegd. Met betrekking tot de samenhang van de economische delicten met het commune delict in de onderhavige zaak overweegt het hof het volgende. Verdachte is eigenaresse van een boerderij die zij samen met haar zoon exploiteert. Gedurende een periode die zich uitstrekte van 29 januari 2007 tot en met 15 mei 2007 zijn op het bedrijf van verdachte controles uitgevoerd door de Algemene Inspectiedienst. De controles richtten zich op mogelijke overtredingen van bij of krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) gestelde regels. Bij een controle op 29 januari 2007 is een overtreding geconstateerd op grond van de Regeling identificatie en registratie van dieren, een regeling krachtens artikel 96 van de Gwd, waarvan overtreding strafbaar is gesteld in artikel 1 van de WED. Op 26 februari 2007 en op 5 maart 2005 is een overtreding geconstateerd op grond van het Besluit welzijn productiedieren, een regeling krachtens artikel 38 van de Gwd, strafbaar gesteld in artikel 1, vierde lid van de WED. Bij een herhaalde controle op 15 mei 2007 werd een overtreding geconstateerd van artikel 37 van de Gwd, het onthouden van de nodige verzorging door runderen met klauwproblemen niet tijdig te (laten) bekappen. Deze vaststelling was ook eerder gedaan op 5 maart 2007, echter was van die overtreding toen nog geen proces-verbaal opgemaakt. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 122 van de Gwd. Nadat de behandeling van de zaak met parketnummer [parketnummer 1] op de zitting van (de economische politierechter) van 20 juli 2007 was aangehouden, is de zaak opnieuw aangebracht op de zitting van (de economische politierechter) van 14 augustus 2007 en aldaar gevoegd met de zaak met parketnummer [parketnummer 2]. Het hof is van oordeel dat bij alle ten laste gelegde feiten (mede) het welzijn van het dier het - door het onderliggende strafbare feit - te beschermen rechtsbelang is. Gelet daarnaast op het feit dat alle feiten zien op de bedrijfsvoering van verdachte in verband met de wijze waarop zij haar runderen verzorgt en gelet op het feit dat de overtredingen zijn geconstateerd in een reeks van controles binnen een zeker tijdsbestek en op dezelfde plaats is het hof van oordeel dat er sprake is van samenhang zoals bedoeld in artikel 39 WED. Voorts beschouwt het hof de feiten - nu deze ter terechtzitting gevoegd zijn - als tezamen ten laste gelegd. Aan dit oordeel doet niet af de enkele omstandigheid dat het commune feit niet op dezelfde dagvaarding is vermeld. Het hof zal de economische politierechter om voormelde redenen niet onbevoegd verklaren ter zake het commune feit en acht zich bevoegd de zaak in zijn geheel af te doen. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de belangen van verdachte op geen enkele wijze zijn geschaad. Tenlastelegging In dit arrest is opgenomen het verdachte ten laste gelegde, zoals opgenomen in de inleidende dagvaardingen in zaak A en B. Verdachte wordt ten laste gelegd dat: Zaak A: 1. zij op of omstreeks 29 januari 2007 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen al dan niet opzettelijk, een rund (voorzien van het vrij oormerk nummer met [ID Code 1]) heeft gehouden, terwijl dat rund niet overeenkomstig de "Regeling identificatie en registratie van dieren" was geïdentificeerd en/of geregistreerd, aangezien de identiteit/afstamming van dat rund niet (nader) kon worden bepaald en/of van de aanvoer/geboorte geen melding was gedaan in het I&R-systeem rund; (artikel 1 Wet op de economische delicten) (artikel 96 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren) 2. zij in of omstreeks de maand februari 2007 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, het verzorgen van dieren, te weten een of meer runderen, niet heeft laten geschieden overeenkomstig artikel 4 Besluit welzijn productiedieren, immers - werd in strijd met artikel 4 lid 1 van voornoemd Besluit een of meer runderen niet verzorgd door een voldoende aantal personen, dat beschikt over de nodige kennis en/of de nodige vaardigheden en/of vakbekwaam is, en/of - kregen in strijd met artikel 4 lid 4 van voornoemd Besluit een of meer runderen geen toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder zodat voornoemde runderen in goede gezondheid bleven en aan hun voedingsbehoeften werd voldaan; (artikel 1 Wet op de economische delicten) (artikel 38 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren) (art 4 lid 1 onder a Besluit welzijn productiedieren) Zaak B: zij op of omstreeks 15 mei 2007, althans in of omstreeks de maand mei 2007, te [plaats] in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als houder van een of meer runderen, voorzien van de identificaticode(s) [ID Code 2], [ID Code 3], [ID Code 4] en/of [ID Code 5], aan dat/die dier(en) de nodige verzorging heeft onthouden, door dat/die rund(eren) met klauwproblemen niet tijdig te (laten) bekappen; (art 37 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren) Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat: Zaak A: 1. zij op 29 januari 2007 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een rund (voorzien van het vrij oormerk nummer met [ID Code 1]) heeft gehouden, terwijl dat rund niet overeenkomstig de "Regeling identificatie en registratie van dieren" was geïdentificeerd en/of geregistreerd, aangezien de identiteit/afstamming van dat rund niet (nader) kon worden bepaald en van de aanvoer/geboorte geen melding was gedaan in het I&R-systeem rund; 2. zij in de maand februari 2007 in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk het verzorgen van dieren, te weten runderen, niet heeft laten geschieden overeenkomstig artikel 4 Besluit welzijn productiedieren, immers - werden in strijd met artikel 4 lid 1 van voornoemd Besluit runderen niet verzorgd door een voldoende aantal personen, dat beschikt over de nodige kennis en/of de nodige vaardigheden en/of vakbekwaam is. Zaak B: zij op 15 mei 2007 te [plaats] in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander als houder van runderen, voorzien van de identificatiecode(s) [ID Code 2], [ID Code 3], [ID Code 4] en [ID Code 5], aan die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, door die runderen met klauwproblemen niet tijdig te (laten) bekappen; Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Verweer Door de raadsvrouw is gesteld dat verdachte geen normadressaat van de verweten gedragingen is en dat zij derhalve moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte geen houder is in de zin van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd). Er dient te worden gekeken naar de feitelijke situatie en de uiterlijke kenmerken. Uit het feit dat verdachte eigenaar was, is niet zonder meer af te leiden dat zij houder was van de dieren. Zij was niet daadwerkelijk belast met de feitelijke verzorging van de dieren, had geen zicht op de dieren, hetgeen ook niet van haar werd verwacht. Zij was daartoe fysiek gezien niet in staat. Haar zoon zou degene zijn die zich met de verzorging van de dieren bezig hield, aldus de raadsvrouw. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde kan worden vastgesteld dat houderschap geen bestanddeel vormt. In zoverre kan het verweer, inhoudende dat verdachte moet worden vrijgesproken, niet slagen. Met betrekking tot het begrip 'houderschap' in het in zaak A onder 1 en in zaak B ten laste gelegde overweegt het hof het volgende. Het verweer van de raadsvrouw richt zich - blijkens de pleitnota - op het begrip 'houder' in de zin van de Gwd. Met betrekking tot zaak A onder 1 wordt in artikel 15 van de Regeling identificatie en registratie verwezen naar de Verordening (EG) [Verordeningsnummer 1] van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) [Verordeningsnummer 2] van de Raad. In die verordening is 'houder' (ten aanzien van identificatie en registratie van runderen) in artikel 2 als volgt gedefinieerd: 'een natuurlijke of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren, ook tijdens het vervoer of op een markt'. De raadsvrouw gaat er derhalve ten onrechte van uit dat in zaak A onder 1 de definitie, zoals vermeld in de Gwd, van toepassing is. Het verweer van de raadsvrouw mist in zoverre feitelijke grondslag. Ten aanzien van zaak B wordt ingevolge artikel 1 van de Gwd 'houder' gedefinieerd als: 'eigenaar, houder of hoeder'. Uit de stukken is gebleken dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten eigenaar van de runderen was en dat verdachtes zoon deze dieren verzorgde. Het hof is van oordeel dat verdachte, als eigenaar van de runderen, op grond van artikel 1 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, als houder van de in zaak B genoemde runderen moet worden aangemerkt. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven: Zaak A onder 1: medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan; Zaak B: medeplegen van zich gedragen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; en de overtreding: Zaak A onder 2: medeplegen overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Strafbaarheid De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte wegens het ontbreken van alle schuld moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte zich niet meer bezig houdt met de feitelijke verzorging van de dieren en daartoe fysiek niet meer in staat is en dat zij, hoewel zij eigenaar is, niet feitelijk verantwoordelijk is voor de dieren. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte, die (mede) verantwoordelijk was voor de verzorging van haar dieren, al het mogelijke heeft gedaan om - toen zij daar zelf niet meer toe in staat was- die dieren adequaat te laten verzorgen. Het hof verwerpt het verweer. Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden ook overigens niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft bij het bepalen van de straf gelet op de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft tevens gelet op de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter zitting is gebleken. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het navolgende. Verdachte heeft op 29 januari 2007 een rund niet overeenkomstig de daarvoor geldende regels geïdentificeerd en/of geregistreerd. Voorts heeft zij in februari 2007 runderen niet laten verzorgen door bekwame personen. Tot slot heeft zij op 15 mei 2007 aan runderen de nodige verzorging onthouden door runderen met klauwproblemen niet tijdig te (laten) bekappen. Aldus heeft zij het belang geschonden dat de wet beoogt te beschermen, te weten het welzijn van de dieren. Gelet op het vorenstaande acht het hof oplegging van geldboetes van na te melden hoogte een passende bestraffing. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 23 (oud), 24 (oud), 24c (oud) en 57 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 (oud), 2 (oud) en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten, de artikelen 37, 38, 96, 121 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, artikel 4 van het Besluit welzijn productiedieren en de artikelen 15 en 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als hiervoor vermeld in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] ten aanzien van het in zaak A onder 1 en in zaak B bewezen verklaarde tot een geldboete van vijfhonderd euro; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; veroordeelt haar ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde tot een geldboete van honderd euro; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twee dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt. Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg en mr. E. Pennink, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. Pennink voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.