
Jurisprudentie
BH1983
Datum uitspraak2009-04-03
Datum gepubliceerd2009-04-03
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/04906
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-03
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/04906
Statusgepubliceerd
Indicatie
Familierecht; ontheffing van moeder uit ouderlijk gezag en benoeming van gezinsvoogd (81 RO).
Conclusie anoniem
08/04906
Mr L. Strikwerda
Parket, 30 jan. 2009
conclusie inzake
[De moeder]
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Utrecht, locatie Utrecht
Edelhoogachtbaar College,
1. Het tijdig door verzoekster tot cassatie, hierna: de moeder, ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 26 augustus 2008. Bij deze beschikking heeft het hof op het hoger beroep van de moeder de beschikking van de rechtbank Utrecht van 19 september 2007 bekrachtigd, waarbij de moeder op verzoek van verweerder in cassatie, hierna: de Raad voor de Kinderbescherming, is ontheven van het gezag over de minderjarige [het kind], hierna: [het kind], en de Stichting Bureau Jeugdzorg, afd. Jeugdbescherming, gevestigd te Utrecht, is benoemd tot voogdes over [het kind].
2. Het cassatieberoep berust op drie middelen.
3. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geen verweerschrift in cassatie ingediend.
4. De in de middelen aangevoerde klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
5. Middel I bestrijdt als onjuist en onbegrijpelijk het oordeel van het hof - in r.o. 4.3 - dat voldoende is gebleken dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [het kind] te vervullen en dat voldoende is komen vast te staan dat het perspectief op terugplaatsing van [het kind] bij de moeder ontbreekt.
6. De rechtsklacht faalt omdat het bestreden oordeel berust op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van ten processe gebleken feiten en omstandigheden, die in cassatie op juistheid niet kan worden getoetst. De motiveringsklacht faalt omdat het oordeel van het hof in het licht van de inhoud van het in r.o. 4.3 van de beschikking van het hof bedoelde rapport niet onbegrijpelijk is. Het hof was niet gehouden te motiveren waarom het meer waarde heeft gehecht aan dit rapport dan aan het door het middel bedoelde rapport uit 2005.
7. Middel II bestrijdt als onjuist en als onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het hof - in r.o. 4.4 - dat de getroffen maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn gebleken om de dreiging dat [het kind] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen dan wel zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd, af te wenden.
8. Ook hier faalt de rechtsklacht omdat het bestreden oordeel berust op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van ten processe gebleken feiten en omstandigheden, die in cassatie op juistheid niet kan worden getoetst. De motiveringsklacht faalt omdat zij berust op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking. De overweging van het hof dat de moeder in februari 2006 met de uithuisplaatsing van [het kind] heeft ingestemd en dat zij heeft nagelaten om dit aan [het kind] mede te delen, vormt niet de onderbouwing van het oordeel dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn gebleken om de dreiging dat [het kind] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd af te wenden, maar van het oordeel dat de instemming van de moeder met permanente uithuisplaatsing van [het kind] wankel is te noemen.
9. Middel III faalt wegens gebrek aan belang. De beslissing van het hof zou, indien wordt uitgegaan van de door het middel bedoelde datum, niet anders hebben geluid.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak
3 april 2009
Eerste Kamer
08/04906
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis,
t e g e n
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERDER in cassatie,
Niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 14 juni 2007 ter griffie van de rechtbank Utrecht ingediend verzoekschrift heeft de Raad zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over het minderjarige kind [het kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997, hierna: het kind, het Bureau Jeugdzorg Utrecht te benoemen tot voogd en het Leger des Heils de voogdij namens Bureau Jeugdzorg Utrecht te laten uitvoeren.
De moeder heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft, na mondelinge behandeling, bij beschikking van 19 september 2007 het verzoek toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 26 augustus 2008 heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 april 2009.